De dignitarissen der katholieke universiteit van Washington.
In den vorigen jaargang gaven wij eene afbeelding met beschrijving der katholieke universiteit van Washington alsmede een kort verslag van de plechtigheid der eersten-steenlegging. Ditmaal zijn wij in staat gesteld onzen lezers de beeltenissen aan te bieden van de Amerikaansche prelaten, welke bij die plechtigheid de hoofdrol vervulden en die op het innigst aan de grootsche stichting verbonden zullen blijven.
Vestigen wij het eerst onze gedachten op den kanselier der nieuwe universiteit, den primaat van Amerika, Mgr. Gibbons, den kardinaal-aartsbisschop van Baltimore, aan wiens benoemingen de katholieke hoogeschool grootendeels haar ontstaan te danken heeft.
Mgr. Gibbons is in 1834 te Baltimore geboren en werd gedoopt in dezelfde kathedraal, waar hij eenmaal den aartsbisschoppelijken zetel bekleeden zou. Op zijn tiende jaar vergezelde hij zijn vader naar Ierland, waar hij negen jaar bleef studeeren. Naar Amerika teruggekeerd, deed hij daar zijne godgeleerde studiën en werd in 1861 tot priester gewijd. Na eerst eenigen tijd aan de St.-Patrickskerk te Baltimore als assistent werkzaam te zijn geweest, werd hij pastoor der St.-Bridgetskerk te Canton. De jonge priester onderscheidde zich reeds toenmaals als een ijverig zielzorger en men betreurde het zeer, toen de aartsbisschop, die spoedig zijne buitengewone eigenschappen en bekwaamheden ontdekte, hem als zijn secretaris naar Baltimore riep. Was in deze benoeming reeds eene waardeerende erkenning van de verdiensten des jongen geestelijken opgesloten, weldra verwierf zijne bescheidenheid hem de achting en genegenheid van allen, die hem kenden.
Spoedig werd de begaafde priester benoemd tot apostolisch vicaris van Noord-Carolina en kort daarop in de kathedraal van Baltimore tot bisschop gewijd. Moedig aanvaardde hij zijn nieuwen werkkring en nu volgden vier jaren van ingespannen arbeid. Dag en nacht reisde hij rond, hield wetenschappelijke voorlezingen, bevorderde de vesting van monniken en kloosterzusters en de stichting van katholieke scholen. Dikwijls gaf de bisschop zelf onderwijs en wijdde zich bovendien met voorliefde aan letterkundigen arbeid.
In het jaar 1872 reikte hij den stervenden bisschop van Richmond, Mgr. Mac Gill, de laatste HH. Sacramenten en werd na diens dood aangewezen om zijn bisschoppelijken zetel in te nemen. In dit ambt openbaarden zich bij hem meer en meer die verhevene eigenschappen, welke het sieraad van een opperherder uitmaken: zijn apostolische ijver, zijne waardige gematigdheid en mannelijke wilskracht, zijn talent van beheer en die gemakkelijkheid in den omgang, welke zoo menige moeilijkheid als van zelf weet te overwinnen. Toen dan ook de aartsbisschop Mgr. Bayly zijn einde voelde naderen, drukte hij den wensch uit dat Mgr. Gibbons tot zijn coadjutor en opvolger mocht aangewezen worden en Paus Pius IX voldeed aan dit verlangen. In 1877 werd Mgr. Gibbons door zijne medebisschoppen met eenparige stemmen tot aartsbisschop verheven, en het volgend jaar bracht een pauselijk afgezant hem het pallium.
Vooral door zijne getuigschriften heeft de primaat van Amerika zich een roemrijken naam verworven, en de nieuwe katholieke universiteit van Washington mag er dan ook fier op zijn zulk een veelzijdig begaafd man als haar kanselier te mogen begroeten.
De benoemde rector en eigenlijke inrichter der universiteit in engeren zin, Mgr. John. J. Keane dr. tur., is geboren te Ballyshannon in het Iersche graafschap Donegal ten jare 1839. Op den leeftijd van zeven jaren kwam hij naar Amerika, werd daar in 1866 tot priester gewijd en vervolgens aan de St.-Patrickskerk te Washington aangesteld, op welken post hij twaalf jaren lang bleef, tot aan zijne benoeming als bisschop van Richmond in 1878. Hij is een man van hooge godgeleerde bekwaamheid en wetenschappelijke vorming, van rusteloozen ijver en onvermoeide wilskracht, met sprekende gelaatstrekken en scherpen adelaarsblik, als aangewezen voor de regeling der grootsche stichting, waarvan hem de eerste leiding werd toevertrouwd. Slechts weinige tijdgenooten hebben zich met de vraagstukken en toestanden der katholieke universiteiten van voorheen en thans zoo vertrouwd gemaakt als hij; dat bewijzen zijne verschillende geschriften over dat onderwerp, en de vergelijkende studiën, die hij daarover heeft gemaakt aan de hoogescholen van Rome, Weenen, Munchen, Munster, Leuven en Parijs, welke hij één voor één bezocht, om overal het beste voor de hem toevertrouwde universiteit uit te kiezen.
Naast de beeltenissen van den kanselier en den rector der nieuwe hoogeschool