Georgie thans haren broeder roepen.
‘Cis, papa zegt dat ge bij hem in de werkkamer moet komen.’
Cis lag in de kamer zijner moeder op den sofa, met een boek op zijne knieën, half gesloten oogen en de handen achter het hoofd saamgevouwen.
Mrs. Travers, eene bleeke, schrale vrouw, zat in zijne nabijheid en dikteerde de twaalfjarige Flora eene Fransche geschiedenis, terwijl in de aangrenzende kamer de tweede dochter Mary, met eene novelle in de hand, in een leuningstoel zat te kijken naar de muzikale vingeroefeningen van Amy, de jongste der meisjes.
Juist op dat oogenblik kwam Georgie met hare verontrustende boodschap.
‘Uw broer heeft hoofd pijn, Georgie,’ zegt Mrs. Travers op smeekenden toon.
‘Nu, dan heeft hij 't daar in allen gevalle rustiger dan hier onder al die lessen.’
‘Wat is er aan de hand, Georgie? Is vader boos op mij?’ vraagt Cis.
‘Niet meer dan anders,’ geeft Georgie lachend ten antwoord, terwijl zij te zamen de kamer verlaten. ‘Ge moet u wat moediger en kloeker aanstellen, dan zal vader beter voor u te spreken zijn. Waarom zijt ge er heden-ochtend niet naar gaan zien hoe hij de nieuwe merrie dresseerde? Hij had het toch gewild. In plaats daarvan ligt ge op den sofa en leest allerlei gekke dingen.’
‘Gedichten zijn geene gekke dingen!’ zegt Cis een beetje geraakt. ‘En wat geef ik om nieuwe merries!’
‘Natuurlijk!’ mompelt Georgië, wendt zich zuchtend van hem af en slaat zoodra zij aan de tuindeur zijn den weg naar de hondenhokken in.
Cis stond een oogenblik besluiteloos aan de deur der werkkamer, vóordat hij den moed had de kruk om te draaien.
Hij had groote vrees voor zijn vader, hun omgang was gewoonlijk niet zeer vriendschappelijk, soms kon de oude heer hem duchtig doorhalen.
Maar de eerste woorden van den squire waren heden niet onvriendelijk.
‘Wel, Cis, mijn jongen, hebt ge de nieuwe merrie al gezien?’
‘Nog niet, papa,’ antwoordde Cis moedig.
‘Dat heb ik wel gedacht. Maar dat is de zaak niet, waarover ik met u spreken wil. Steek eene pijp op; och, 't is ook waar, ge rookt niet. Ge wordt er misselijk van, is 't niet? Nu dan, wat ik zeggen wou, hoe staat 't met miss Blair?’
‘Met miss Blair, vader?’ stamelde Cis hoog blozend.
‘Ja! Ge kent toch mijne wenschen daaromtrent. 't Wordt hoog tijd, dat ge daar de jacht opent. Ze is een schoon meisje en een goed meisje; ze heeft een prachtig bosch en zit verduiveld vast in den zadel - hoewel toch niet zoo vast als uwe zuster. En hare landerijen zijn ook niet te versmaden. Eene schoone bezitting en een schoon meisje - wat kunt ge meer verlangen, Cis?’
‘Ik verzeker u, vader, dat mijn vurigste wensch zou vervuld zijn, als Julia er in wilde toestemmen, mijne vrouw te worden. 't Zou mijne grootste vreugde zijn, want ik bemin haar meer dan mijn leven.’
‘Ho ho ho!’ viel de squire met een spotten den lach hem in de rede, ‘ge behoeft voor mij geene liefdesverklaringen op te zeggen, mijn jongen! Wat babbelt ge daar van haar meer dan het leven te beminnen. Allemaal gekke praat! Wat beteekent dat? 't Meisje heeft een aanzienlijk vermogen en kostelijke landgoederen - en dat is alles wat er noodig is. Zorg dat ge haar krijgt, maar doe 't zoo gauw mogelijk. Ik hoop dat ge wat voor 't oude huis zult doen, Cis, als ik er niet meer ben. De honden zult ge niet houden, denk ik. Hoe jammer, dat Georgie geen jongen is! Maar als ge Julia Blair trouwt, zult ge op Sotherne gaan wonen, en dan hebt ge gelegenheid om 't oude huis wat te laten opknappen voor uwe moeder en de meisjes. 't Is eene goede partij voor u, mijn jongen!’
‘Daar denk ik in 't geheel niet aan, vader,’ zei Cis warm en met gevoel.
‘Daar moet ge aan denken, Cis! Waarom meent ge wel dat ik uwe moeder getrouwd heb?’
‘Uit liefde, hoop ik,’ antwoordt Cis ernstig en gemoedelijk.
‘'t Lijkt er niets naar! 't Was om den aardigen lap grond, die om Corbyfarm ligt. Ik had er reeds lang het oog op gehad, en daarbij had uwe moeder een aardig sommetje geld. Ik kan niet zeggen, dat ik niet van haar hield en haar niet achtte, want ze was een zeer goed meisje. Maar zonder dien lap grond en het geld zou ik haar toch met genomen hebben. Wat donder! een oudste zoon moet aan zoo iets denken; uit liefde trouwen, dat gaat niet. Na tien of twaalf jaar is 't toch hetzelfde waarom men getrouwd is, alleen met dit onderscheid, dat een huwelijk om geld het leven altijd aangenamer maakt.’
Cis was ernstig geworden bij 't vernemen van deze filosofische stellingen zijns vaders en herhaalde nadrukkelijk, dat hij vurig verlangde miss Blair te huwen, doch alleen om haar zelve, en niet om haar geld en goed.
‘Maar,’ voegde hij er treurig bij, ‘er is eene omstandigheid, die de zaak twijfelachtig maakt; ik vrees dat ze mij niet zal willen hebben.’
‘Nu, 't zou me waarachtig niet verwonderen, als dat het geval was!’ riep de oude heer driftig. ‘Waarom rijdt ge niet en jaagt niet en gedraagt u niet als andere mannen? Waarom handelt ge niet zóo dat eene knappe meid trotsch op u kan zijn, in plaats van uw leven zoo te verdroomen?’
‘Ik heb toch goed gestudeerd, vader,’ merkte Cis op. ‘En dat ik niet sterk genoeg ben om te jagen, daar kan ik niets tegen doen. Ge vergeet dat ik een loflijk getuigschrift meebracht.’
‘Een getuigschrift over Grieksch en Latijn en dergelijken onzin! 'k Wou liever dat ge uw sleutelbeen gebroken hadt bij 't springen over een fermen boomstronk. Maar daar zijt ge niet sterk genoeg voor, hé? Geen wonder dat ge niet sterk genoeg zijt - ge zit altijd bij het vuur te braden met een boek in de hand en verzet uwe zinnen niet door een fikschen galop over hekken en slooten. 'k Heb u naar de universiteit gezonden, opdat er een man van u zou worden, en niet om er een hoop Latijn en dergelijke malligheid te leeren.’
Over deze nieuwe beschouwingswijze van het doel der universiteit moest Cis luid lachen.
‘Ja, lach maar, ge zult echter spoedig een zuur gezicht zetten, als miss Blair u niet hebben wil. Ik wed dat Wattie Ellison en een half dozijn anderen u de loef zullen afsteken.’
‘Hoe? Wattie Ellison is immers Georgies min....?’ begon Cis.
‘Niets daarvan,’ riep de squire met eene donderende stem. ‘Waag het niet weer, den naam uwer zuster tegelijk te noemen met dien van een armen duivel zooals hij, ofschoon 't een ferme jongen is. Georgie weet wel beter. Maar als ge de zaak niet fiksch aanpakt, glijdt Julia Blair u door de vingers. Houd u goed, jongen, en wees verstandig. Meisjes worden altijd handelbaar, als de jongens er flink op losgaan. Maak haar gedwee als een koppig paard vóor eene heining: wil het de eerste maal er niet over, wend het om en druk het voor de tweede maal de sporen in de zijden.’
De oude heer zei dit alles op vriendelijken toon.
‘Och God! ik zou niets liever willen dan haar trouwen; maar ze heeft mij reeds verscheidene malen afgewezen,’ sprak Cis, terwijl hij zeer rood werd en er recht beklagenswaard uitzag.
‘Zoo? Heeft ze dat gedaan?’ riep de squire en hij lachte luid. ‘Nu, dat verwondert me ook niet. Maar toen waart ge nog een jongen, nu zijt ge voorgoed naar huis gekomen als een man - zooveel althans als ge 't zijn kunt. En daarom moet ge zoo dikwijls mogelijk naar Sotherne gaan en uwe stoute schoenen aantrekken. Verstaat ge me, Cis?’
‘Ja, vader,’ antwoordde de jongeling een weinig opgebeurd, en hij ging naar des squires stoel en legde zijne hand op die zijns vaders. ‘Ik wilde dat ik beter rijden kon, vader, maar als ik Julia tot vrouw krijg, zult ge mij dat wellicht vergeven.’
‘Nu, 't is goed, jongen! Doe u best, God zegene u!’ En de oude gaf zijn zoon een hartelijken handdruk; hij was onwillekeurig zelf een weinig aangedaan. En toen Cis hem verlaten had, zag hij hem door het venster na, terwijl Cis langzaam voortslenterde, en hij mompelde:
‘Ach, ik geloof, we begrijpen elkander niet goed; hij is eigenlijk toch een goede, gewillige jongen, en Julia Blair zal wel iets van hem weten te maken. Als hij maar niet zoo'n vreeselijke druiloor was. Och hemel! wat is 't jammer dat Georgie niet een jongen is!’