bleeke meisje van hem terugweken, bleef zij naar adem hijgend plotseling staan. Eene hevige rilling overviel haar, toen zij den trouwen vaderlijken vriend zoo vreeselijk mishandeld en schijnbaar levenloos voor zich zag. Geen geluid kwam over hare lippen, hare oogen bleven droog. Maar de armen opheffend en den blik naar den hemel richtend, kwam op haar gelaat de uitdrukking van eene zoo verschrikkelijke smart, van een zoo diep medelijden, dat de zooeven nog spottende lippen der woestaards zich sloten, en de menigte, als schaamde zij zich over de schandelijke daad, steeds verder van het bloedend en verminkte lichaam van den ongelukkigen Fo Chung terugweek.
Terwijl men in de gelaatsuitdrukking en de gebaren eene vreeselijke aanklacht verwachtte te lezen, bespeurde men in haar geheele wezen eene droefheid zooals slechts het aanschouwen van een dierbaren doode kan veroorzaken. Met ingehouden adem staarden allen haar aan, terwijl zij wanhopig de handen wrong en moeite had zich staande te houden. De onmogelijkheid om hare droefheid in woorden te uiten en daardoor haar hart te verlichten, deed hare smart nog duidelijker uitkomen. Eensklaps vloeiden tranen uit hare oogen, en voortwaggelend wierp zij zich luid snikkend naast Fo Chung neder.
Diep getroffen staarden allen naar dit tooneel. Het laatste geluid van fluisterende stemmen verstomde. Er was niemand onder de omstanders, die niet begreep dat tusschen die beiden een band bestond, dien trouwe zorg en kinderlijke dankbaarheid gesloten hadden, en geen van allen bezat de kracht of het besef om de helpende hand te bieden. Alleen dicht bij de deur van den schouwburg ontstond eenige beweging, doordien een forsch gebouwd man, met verweerd, verwelkt gelaat en onachtzaam doch in 't nieuw gekleed, behoedzaam vooruitdrong.
De aanblik van de wanhopige Lucile, die, niet 't minst op de omstanders lettende, met haar lang haar het bloed van 't gelaat van het ongelukkig slachtoffer der blinde volkswoede trachtte te verwijderen, had op den forschen man eene betooverende uitwerking. De ruimte om Fo Chung en Lucile werd grooter, daar de omstanders stil achteruitweken, om het tooneel der misdaad te ontvlieden, Luciles blikken niet te ontmoeten en daarin eene vreeselijke beschuldiging te lezen. Eindelijk stond de forsche man geheel afgezonderd van de anderen, alsof hij het strafgericht tegen zich zelven wilde inroepen. Zijne vuisten waren krampachtig gebald, knarsend drukte hij de tanden op elkander, en 't scheen alsof het gistend bloed zich door de oogen een weg wilde banen.
Doch op hem noch op iemand anders in hare omgeving lette Lucile. Zij dacht alleen aan haar weldoener, aan hem voor wien zij als eene dochter was geweest zoo lang zij zich in zijne hoede bevond, en die haar steeds zoo liefderijk had beschermd. Zij hield het gewonde hoofd met hare handen omvat en staarde er op met het diepste leedwezen. Eindelijk sloeg Fo Chung de oogen op. Een glimlach van tevredeheid verhelderde zijn gewond en misvormd gelaat toen hij zijne lieflinge herkende. ‘Lucile,’ fluisterde hij haastig, als vreesde hij onder het spreken door den dood overvallen te worden - en nieuwsgierig boog ook Philip luisterend zich tot hem - ‘Lucile, de menschen hebben mij onrechtvaardig behandeld. Zij wilden voor u partij trekken, en dat was goed gemeend. Doe hun weten dat niet alle Chineezen slecht zijn; dat ik altijd uw beste vriend ben geweest, nooit een kind stal, u niet ongelukkig gemaakt noch uwe tong verminkt heb - ik zou liever zelf de zwaarste pijniging hebben ondergaan.’
Lucile richtte zich op. Toen zij hoorde dat hij van wien zij slechts liefde en trouwe zorg genoten had, zonder eenigen grond van eene vreeselijke misdaad was beschuldigd geworden, gloeide haar bekoorlijk gelaat van toorn en verontwaardiging. Weer naast hem knielende, wees zij op den mond van haar ouden beschermer, en zijne hand vattende, drukte zij die tegen hare borst, hierdoor willende te kennen geven dat hij in hare plaats moest spreken, en men zijne woorden geloof moest schenken.
Wanhopig om zich heen blikkende, peinsde zij op middelen om zich verstaanbaar te maken en om hulp voor den gewonde te smeeken, toen zij plotseling hare bewegingen staakte en strak als een beeld naar de andere zijde der straat staarde. Zij zag een man die, de laatste terugwijkende menschen volgend, behoedzaam eene vrouw uit het gedrang leidde. Het hevig ontroerde, bleeke gelaat dier vrouw was naar Lucile gekeerd; zichtbaar bedwong zij met de grootste inspanning eene onmacht, die haar dreigde te overvallen bij het aanschouwen van den bloedenden Chinees. In hunne verwarring had zij noch haar man het meisje, dat den mishandelden Chinees met haar lichaam tegen nieuwe aanrandingen beschermde, nauwkeurig beschouwd; zij haastten zich slechts om uit het gedrang te komen. De kort te voren nog razende volkshoop ging beleefd, zelfs belangstellend voor het paar ter zijde.
Luciles zoo vreeselijk bleek en strak gelaat begon plotseling weder levendig te worden. Angst en hoop, schrik en verbazing waren er beurtelings op te lezen. Zij kon haar ouden weldoener niet verlaten, om hem weder aan de volkswoede ter prooi te geven, maar dan dreigde datgene wat haar tot in de ziel ontroerde als een vizioen uit haar oog te verdwijnen. Haar boezem zwoegde, een donkere gloed kleurde haar gelaat, hare zenuwen waren vreeselijk gespannen, en hare hand omklemde die van Fo Chung zoo vast, dat hij, als door eene pijnlijke drukking ontwaakt, de oogen weder opende en tot het afgewend gelaat zijner lieflinge opzag.
Nu bewoog zij de lippen. Met verwondering merkten Philip en de achter hem staanden op dat zij met eene uitdrukking van woeste vertwijfeling naar adem hijgde. Nog slechts eene schemering van het kleed der vrouw was zichtbaar. Een zware zucht ontglipte Luciles borst.
‘Moe -!’ klonk het zacht en trillend, vervolgens luid, helder en doordringend: ‘Moe - der! Moeder!’ zoodat ieder die het hoorde eene rilling door de leden voer. 't Was een kreet, die veertien lange jaren in een stip des tijds veranderde; een kreet, die aan de gefolterde moederborst nieuw leven schonk; een onmiskenbare, ondubbelzinnige kreet, die geheimzinnig aan weerszijden een band herstelde, dien men reeds zoolang als reddeloos gebroken waande. Ook indien de verbeelding der ouders niet opgewekt, zij niet eenigermate voorbereid geweest waren op de mogelijkheid der vervulling van de dierbaarste hoop, ook dan had zulk een kreet niet zonder uitwerking kunnen blijven. Maar alsof door de geweldige inspanning, waartoe Lucile zich had gedwongen en die hare verstijfde tong losmaakte, tegelijk hare levensdraden gesprongen waren; alsof met het eerste woord, dat na veeljarig zwijgen zich uit hare borst wrong hare ziel het lichaam verlaten had, zonk zij onmachtig naast den ongelukkigen Fo Chung ter aarde.
In hetzelfde oogenblik opende zich de muur der opnieuw opeengedrongen volksmenigte, en Percy stond naast haar. Zacht hief hij haar hoofd op, en met een op gevoelvollen toon gesproken en haar innig aangrijpend: ‘God zegene u, lief, trouw kind!’ riep hij haar weder tot bewustzijn. Vervolgens week hij van hare zijde, om zijne plaats te doen innemen door de met verjongde kracht toesnellende moeder, die luid weenend de wedergevonden dochter in de armen klemde en door vreugde buiten staat was een woord te uiten, terwijl de werktuigkundige met door tranen benevelde oogen naderde en insgelijks zijne dierbare dochter aan zijn hevig kloppend hart drukte.
Percy gaf zich slechts eenige oogenblikken aan het gevoel der vreugde over; met het innigste medelijden boog hij over den armen Fo Chung, die zoodra hij voor het eerst Luciles stem gehoord had geene pijn meer scheen te gevoelen.
‘Dokter,’ sprak hij glimlachend, ‘nu is 't goed. Wat is er aan den armen John Chinaman gelegen? Zij heeft de spraak, hare ouders terug - John Chinaman is overbodig geworden.’
‘Stil, stil, oude vriend,’ zei Percy vertroostend, terwijl hij den toestand van den mishandelde nauwkeurig onderzocht, ‘er is nog redding mogelijk. Maar ge moet te bed gelegd en dadelijk verbonden worden.’ En zich tot den 't dichtst bij hem staanden persoon wendend, riep hij: ‘Tracht dadelijk een rijtuig te krijgen, de grootste spoed is noodzakelijk!’ En Philip brulde met al de kracht zijner longen: ‘Een rijtuig! Een rijtuig!’
Die kreet werd naar alle zijden herhaald, en weldra werd het ratelen van een rijtuig gehoord, dat in de nabijheid had staan te wachten en nu voorzichtig zich een weg door de menigte baande naar de groep, waarop honderden toeschouwers met deelneming den blik gericht hadden.
Lucile had geen woord meer gesproken. Zich zacht uit de omarming harer ouders losmakende, knielde zij weder bij haar doodelijk gewonden vaderlijken vriend neder. Zij meende Percy gezien en zijne stem gehoord te hebben, maar nu zij hem bij den ongelukkigen Fo Chung geknield zag liggen en dezen met de grootste oplettendheid zijne zorg zag wijden, nu verfde een helder rood hare wangen. Hare blikken ontmoetten die van Fo Chung; zijn kalme en tevreden glimlach bedroog haar ten aanzien van zijn toestand, en zich geheel aan haar gevoel van dankbaarheid overgevend, reikte zij Percy de hand.
‘Lucile is niet meer stom,’ fluisterde Fo Chung. ‘Spreek slechts een enkel woord, Lucile! De dokter zegt dat ge de spraak niet meer verliezen zult. Slechts éen woord, Lucile, tot den ouden, trouwen John Chinaman!’
Lucile scheen niet meer te weten dat zij hare ouders geroepen had, want angstig, als vertrouwde zij hare kracht niet, bewoog zij de lippen.
‘Dokter - Percy,’ sprak zij zacht en moeilijk, maar toch duidelijk, ‘red hem!’ en vreugdetranen glinsterden in hare oogen, toen zij ontwaarde dat zij, na zoovele jaren stom te zijn geweest, werkelijk de spraak teruggekregen had.
Dienstvaardige handen hadden intusschen het portier van 't rijtuig geopend. Als ware hij zoo licht als een jong kind, tilde Philip den bloedenden Fo Chung op, en door Percy geholpen, droeg hij hem naar het rijtuig, waar hij hem zacht op de achterbank legde. Om niet hinderlijk