[Nummer 9]
Onze gravures.
Karel de Groote en Haroen-Al-Rasjid.
het gezantschap van haroen-al-rasjid voor karel den groote
Het is een belangwekkend historisch tafereel, dat de teekenaar ons op de eerste bladzijde van dit nummer in het geheugen roept: Karel de Groote, de keizer van het Westen, de hulde ontvangende van den machtigen beheerscher van het Oosten, Haroen-al-Rasjid.
Koning Karel, de wakkere verdediger van de belangen der Christenheid, had met leedwezen vernomen dat de pelgrims, die naar Jerusalem togen om er op de heilige plaatsen te bidden, op hun vromen tocht vaak veel hadden te lijden van de roofgierige Muzelmannen. Ten einde hieraan een einde te maken zond hij in het jaar 797 (dus drie jaren vóór zijne kroning tot keizer) drie gezanten met rijke geschenken naar den machtigen khalif van Bagdad om bij dezen klachten in te brengen over de roofzucht en knevelarij der Muzelmannen, waaraan de bedevaartgangers naar het Heilig Graf blootstonden.
Haroen-al-Rasjid ontving die gezanten vriendelijk, want de roem van den geduchten Christen vorst was tot ver in het Oosten doorgedrongen; hij willigde alle eischen des konings in en van dien tijd af ontstond er een vriendschappelijk verkeer tusschen de beide vorsten der zoo ver van elkaar verwijderde rijken. Wederzijdsche gezantschappen en geschenken getuigden van de achting, welke de beide groote monarchen elkander toedroegen. Zoo verhaalt ons Karels geheimschrijver Eginhard in zijne jaarboeken volgenderwijze van een gezantschap, dat Haroen-al-Rasjid in het jaar 807 aan keizer Karel zond:
‘De gezant van den Perzischen koning, met name Abdalla, verscheen met de monniken uit Jerusalem, die op last van den patriarch overkwamen en Georgius en Felix heetten, voor den keizer, en bracht de geschenken over, welke de bovengenoemde vorst den keizer gezonden had, namelijk een paviljoen en voorhangsels van den voorhof van ongemeene grootte en schoonheid. Alle twaalf toch, de voorhangsels zoowel als de daarbij behoorende snoeren, waren uit bonte stof vervaardigd. Buitendien bestonden de geschenken des konings in een aantal kostbare zijden kleederen, in reukwerken, zalven en balsems. Ook was er een hoogst kunstig uit koper vervaardigd uurwerk bij, waarin de loop der twaalf uren volgens een wateruurwerk aangewezen werd door even zoovele metalen kogeltjes, die na verloop van ieder weer achtereenvolgens naar beneden vielen en een daaronder geplaatst bekken deden weerklinken. Verder vond men daarin twaalf ruiters, die aan het einde van elk uur uit twaalf vensters te voorschijn kwamen en door hunne beweging even zoovele tot dusver gesloten vensters openden. Nog vele andere dingen trof men in dat uurwerk aan, die ik hier, om niet te wijdloopig te worden, met stilzwijgen voorbij zal gaan. Nog bevonden zich onder de geschenken twee koperen luchters van uitstekende grootte en vorm. Dit alles werd in het paleis te Aken voor den keizer gebracht. De keizer hield den gezant en de monniken een tijd lang