Reintje de vos.
De list van den vos is tot een spreekwoord geworden; hij is de held van tallooze fabelen, en wie is niet bekend met het beroemde dichtstuk der middeleeuwen over vriend Reinaart? Men moet erkennen, dat, hoeveel overdrevens er moge zijn in die verhalen, de vos er wel aanleiding toe gegeven heeft. De vos, die buiten den paartijd eenzaam leeft, jaagt niet alleen in den winter, als de buit schaarsch is, even als de wolven, in gezelschap, en dan zijn ook grootere dieren niet voor hem veilig; maar ook buitendien weet hij, als hij eene prooi ontdekt heeft, te machtig voor hem alleen, er metgezellen bij te halen. Maar wat meer is, als het noodig is, oefent hij zich op eene bepaalde plaats in een sprong, ten einde eene prooi, die hij daar verwacht, te kunnen overmeesteren. Een mijner vrienden heeft mij het volgende voorval medegedeeld, waarvan hij zelf eenmaal ooggetuige was in de provincie Noord-Brabant, waar vossen niet zeldzaam zijn.
Op eene wandeling zag hij een vos op eene kleine brug, die over een vrij breed water, dat langs den weg liep, gelegd was en toegang verleende tot een bouwland. Het dier sprong van de brug naar den kant van den weg, ging op nieuw op de brug, sprong weder, maar, maar iets verder, en dit duurde eene poos zoo voort. De wandelaar deelde een molenaar, die daar woonde, zijne opmerking mede, en deze vermoedde, dat de vos op een haas loerde. Mijn vriend besloot zoolang te wachten, tot hij de oplossing van dit raadsel gevonden had. Het duurde niet zeer lang, of er kwam een haas aan, maar deze werd door Reinaart, die zich aan den kant van den weg verscholen had, met een sprong gegrepen, juist op de plek van de brug, vanwaar de vos vroeger naar zijne schuilpaats was afgesprongen. Geen twijfel, of het beleidvolle dier had zich geoefend.
Ieder vossenjager kan getuigenis geven van de listen van den vos. Wordt hij door de honden vervolgd, dan loopt hij vaak eene poos lang recht vooruit en doet plotseling een grooten zijsprong, om zijne vervolgers van het spoor te brengen. - Een Amerikaansche vos, die reeds dikwijls gejaagd was, verdween steeds spoorloos op den top van een heuvel, die aan den eenen kant steil afviel, zoodat het onmogelijk scheen, dat een ongevleugeld dier daar ontsnapte. Bij nauwkeurig onderzoek bleek het, dat er, een voet of tien beneden den top der steilte, eene van boven nauwelijks merkbare spleet was, die naar een hol toegang verleende, dat ook op de flauwere helling eene opening had Als de vos vervolgd werd, wist hij langs de steilte naar beneden te klauteren en in het hol te geraken, waar hij tegen zijne vervolgers in veiligheid was. - Een andere, die op een met struiken begroeid veld zijn verblijf hield, verdween mede bij herhaling op eene plek, waar eene hooge heg het veld begrensde en van een bosch afscheidde. Men vermoedde aanvankelijk, dat de vos de heg wist te beklimmen, en op den top daarvan voortgaande, den honden het spoor bijster maakte, vervolgens door een sprong op een boom kwam en in het bosch ontsnapte. Het nauwkeurig afjagen van het bosch maakte het hoogst onwaarschijnlijk, dat de vos daardoor kon ontsnappen. En wat bleek nu bij bespieding? De vos klom inderdaad op de heg, liep op de kruin daarvan een eind voort en deed dan een zeer verren en hoogen sprong op den tronk van een afgeknakten boom, waarbij een knoest hem gelegenheid gaf zich vast te houden. Hij klom langs den tronk omhoog, en verborg zich in de holte, die daar van boven in aanwezig was. Er was geen twijfel, dat de vos alleen door oefening zich dien sprong kon hebben eigen gemaakt.
Bij al de listigheid van den vos kan men echter als bijna algemeenen regel aannemen, dat de vervolgde vos zoo lang mogelijk in het hout zal blijven. De geoefende jager kan dus in den regel zeer wel vooruitzien, waar de vos te voorschijn zal komen.
De list gaat met de voorzichtigheid gepaard. Klemmen of vallen weet hij zeer wel te vermijden; hij zal zeer lang de verzoeking weêrstaan, om het lokaas aan te grijpen; slechts de honger of de lang geprikkelde begeerlijkheid kan hem er toe brengen. Is er echter reeds een dier in de klem gevangen, dan weet de vos zeer wel, dat het gevaar voor hem voorbij is, en zonder aarzelen nuttigt hij het dier, zelfs al is het een zijner stamgenooten. Is de vos door den jager in zijn hol aangetroffen, en stopt deze al de uitgangen op een na toe, maar plaatst in den eenig overgeblevenen eene klem, dan weêrstaat de vos verscheidene dagen den honger, eer hij de noodlottige poging tot ontsnappen waagt.
De list en voorzichtigheid sluiten eene groote vermetelheid geenszins uit. Men heeft gezien, dat een door parforce-honden nagejaagde vos in het voorbijgaan een haas aangreep en medesleepte; dat een, die gevangen was en geknuppeld werd, ontsnapte, in het voorbijgaan twee ganzen doodde en eene daarvan medenam.
Als de vos werkelijk iederen uitweg gesloten vindt, neemt hij niet zelden tot een zonderling redmiddel zijn toevlucht: hij houdt zich dood. Het is meermalen gebeurd, dat een vos in een hoenderstal, door het bloed bedwelmd, te midden der door hem gedoode hoenders werd aangetroffen, en dat men meende hem te hebben doodgeslagen en hem nederwierp; nauwelijks had men de hielen gelicht, of het dier sprong op en ontkwam. De vos is zeer taai van leven en kan aanmerkelijke verwondingen verdragen; geraakt hij met een poot in eene klem, dan laat hij geen geluid hooren, maar bijt zich den poot af; hetzelfde doet hij, als een poot, door een schot getroffen, hem hindert. Men heeft voorbeelden, dat een vos, wien men de huid reeds tot aan de ooren had afgestroopt, nog een duchtigen beet gaf aan den persoon, die met dat werk bezig was en het dier reeds voor dood hield. Het is geene gemakkelijke taak, om een gevangen vos te dooden, door hem bij den staart te grijpen en tegen den grond te slaan.
De vos blaft, maar zijn geblaf is van dat van een hond vrij aanmerkelijk onderscheiden. Het is naar omstandigheden verschillend: in den paartijd helderder, in den winter, bij invallende koude, heescher en meer gerekt; als hij, zonder hoop op bevrijding, in eene val steekt, laat hij een kort en schel geblaf, of wel een gegrom hooren.
De jongen worden in onze streken, in April, drie tot zeven in getal, geworpen, zijn tien of veertien dagen blind, en worden in de kamer van het hol opgekweekt, door het mannetje en wijfje gezamenlijk. Na eene maand komen zij reeds voor den ingang van het hol, en de ouders brengen hun levende muizen aan. In Julij zorgen zij reeds voor zich zelf, en in den herfst houdt de gemeenschap met de ouders geheel op. - De vos zorgt goed voor de jongen en draagt ze, in geval van nood, in den bek weg. - Nabij Stockholm werd jacht gemaakt op een paar vossen met jongen. De ouden ontsnapten, en bij uitgraving van het hol vond men er drie jongen, waarvan er een gespaard en voor een boom met eene ketting werd vastgesteld. Den volgenden dag had de jonge vos een vet hoen zonder kop voor zich. Het bleek, dat de oude vos in den nacht niet minder dan 14 hoenders op eene hoeve had gedood, en één daarvan voor zijn zoon had nedergelegd.