De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Lied eens armen. (Naar L. Uhland.) Ik ben, helaas! een arme man, En ga mijn' weg alleen. o Mocht ik, met verruimd gemoed, Ook eens mijn pad betreên! Ach! eens in mijner oudren huis Was ik een vroolijk kind; 'k Was rijk, bij zwart en schimm'lig brood, 'k Was rijk - want 'k werd bemind. Doch sinds hun vriendlrjk oog zich sloot, Wie ziet mij minzaam aan? Geen hart, sinds 't huune niet meer klopt, Trekt zich ooit mijner aan. Des rijken tuin bloei prachtig schoon, Des landmans oogst zij groot: 'k Ga barrevoets mijn hobb'lig pad, En heb geen bete brood. Maar 'k geef aan wangunst, haat of nijd Geen plaats in mijn gemoed; 't Is God, die aller deel beschikt, En wat Hij schikt, is goed. Daar vloeit voor elk een zoete troost Uit uwen hemel neêr. Mij, armen man, o rijke God! Bemint ge ook eindloos teêr. Mijn pad zij hobb'lig, hier en daar Betreed in effen paân; 't Zij dist'lig, 'k zie toch hier en daar Een enkel bloempje staan. Kijkt ook een trotsche rijke soms Verachtelijk mij aan: Ik zie den brave vaak een blik Vol deernis op mij slaan. Nog dringt de tempeltorenspits Het groen van 't dorpje door; Nog dringt het woord van uw genâ Ook tot den arme door. Nog schijnen zou en maan en ster Zoo vriendlijk op mij neêr; En in het eenzaam avonduur Dan spreekt Ge tot mij, Heer! Eens opent Ge elk, die U behoort, Uw rijke vrengdezaal; Dan kleedt Ge mij in feestgewaad, En plaatst mij aan uw maal. A. de Jager. Vorige Volgende