renden blik. Is het ook niet hare schuld, dat uw kind zwak en klierachtig is, en heeft zij ons misschien het slechte weer bezorgd in het Thuringherwoud, waardoor gij uit uw humeur zijt? Wie weet - hij zweeg, en wendde zich met een bijna verachtelijk gebaar van haar af.
- Ja, het is goed dat gij niet uitspreekt, Johannes, klaagde de jonge weduwe, wie het schreien nader stond dan het lachen. Ik heb u niet willen beleedigen, Carolina, zegde zij nu tot Felicitas, en om u te toonen, dat ik volstrekt niet boos op u ben, of dat ik u mijn vertrouwen niet onttrokken heb, zal ik u verzoeken, van avond voor het laatst nog eens bij Anna te blijven. Ik ben zenuwachtig en moê van de reis.
- Dat zal niet gebeuren! besliste de professor streng. De tijd van onbegrensde opoffering is nu voorbij. Gij verstaat het uitmuntend Adèle, de krachten van anderen tot uw voordeel aan te wenden: maar van nu af zorgt gij zelf weer voor uw kind.
- Goed; mij ook wel! riep mevrouw Helwig uit de verte. Dan kan Carolina van avond eens duchtig wiegen: ik kan dit toch van Hendrik en Rika kwalijk meer vergen; die worden te oud.
Een donker rood liep a's een vlam over het aangezicht des professors. Hoe moeilijk men ook gewoonlijk de eigenaardige trekken van zijn gelaat kon ontcijferen, nu lag er duidelijk schaamte en verlegenheid op. Nog nooit had hij misschien zoo sterk gevoeld als op dit oogenblik, in welk eene hatelijke betrekking hij dit begaafde meisje gedrongen had. Felicitas verliet onmiddelijk hare plaats onder den noteboom; zij wist dat die weinige woorden van mevrouw Helwig een bevel voor haar waren dat zij terstond moest gehoorzamen, wilde zij niet een stortvloed van scherpe woorden en hatelijke aanmerkingen hooien. Doch de professor trad haar in den weg.
- Ik geloof, dat ik hier ook nog een woord als voogd heb in te brengen, zegde hij schijnbaar zeer bedaard, en als zoodanig verkies ik niet, dat gij dergelijk werk zult doen.
- Wilt gij haar misschien onder een glazen stolp zetten? zegde mevrouw Helwig die nu insgelijks haren grooten voet op het gras zette en sneller kwam toeloopen dan zij zich gewoonlijk bewoog. Zij is heel naar uwe voorschriften opgevoed, heel nauwkeurig. Zal ik u misschien uwe brieven laten zien, waarin gij mij tot vervelens toe herhaald hebt, dat zij dienstbaar moest zijn en niet streng genoeg onder tucht gehouden kon worden.
- Ik ontken hier geen woord van, antwoordde de professor met doffe, doch vaste stem; ik heb, toen ik dat schreef, uit volle overtuiging gehandeld; maar ik zou het laf en laag vinden om in iets. dat ik als eene dwaling heb leeren inzien, te willen volharden, enkel om mij zelven gelijk te blijven, ik zeg u dus bij deze gelegenheid, dat ik er anders over denk en bij gevolg ook anders zal handelen.
De jonge weduwe bukte zich bij de laatste woorden. Zij plukte eene eenzame klaverbloem die de zeis ontzien had, en verscheurde ze in kleine stukjes. Mevrouw Helwig begon weder luide spotachtig te lachen.
- Maak u niet bespottelijk, Johannes! sprak zij met verkillenden hoon. Op uwe jaren verandert men niet licht zoo geheel en al van grondbeginselen. Ze moeten dan krachtig en vast zijn, anders is 't een ellendig gestumper door het geheele leven. Gij hebt overigens niet alleen in deze zaak gehandeld, ik was er ook bij; en mij dunkt, mijn geheele leven bewijst, dat ik met Gods genadige hulp steeds het eenige ware en juiste gewild heb. 't Zou mij spijten, zoo thans nog de zwakheid der Helwigs in uw karakter te voorschijn kwam; alsdan, ik zeg het uw ronduit, zouden wij gescheiden lieden zijn. Zoolang Caroline in mijn huis is blijft zij mijne dienstbode, die zich geen stond aan luieren mag overgeven, en daarmede uit. Als zij weg is, mag zij mijnentwege doen wat zij wil, de groote dame spelen en met hare handen in den schoot zitten:
- Dat zal zij nooit, mevrouw Helwig! zei Felicitas, terwijl zij met een vluchtigen glimlach hare fraai gevormde, doch door werken gebruinde en eelterige handen bekeek. Werken behoort tot mijne levenshehoeften. Wilt ge zoo goed zijn mij de bloembedden aan te wijzen, dan zal ik beginnen.
De professor, die onder de scherpe woorden zijner moeder zijne bedaardheid niet verloren had, wendde zich nu plotseling tot Felicitas en zag naar haar met een diep verbitterden blik.
- Ik verbied het u? zegde hij streng, met gefronste wenkbrauwen. Niet alleen als voogd, als ik daarmee uw ontembaren trots niet buigen kan; maar als dokter doe ik een beroep op uw verstand. Gij hebt u bij de verzorging van Anna overspannen. Uw geheel voorkomen bewijst het. Binnen kort zult gij het huis van mijne moeder verlaten; het is onze plicht te zorgen dat gij althans een gezond lichaam in uwen toekomstigen werkkring medebrengt.
- Nu, dat is althans een verstandige reden hernam mevrouw Helwig. De woorden ‘onbetembaren trots klonken haar als muziek uit den mond van haren zoon, die nog niets in Felicitas berispt had. Zij mag mijnentwege heden naar huis gaan, ofschoon ik niet begrijp hoe dat beetje oppassen haar zoo van streek zou gemaakt hebben. Zij is jong en heeft er goed eten bij gehad... Zie maar eens andere meisje in hare omstandigheden aan, Johannes; die werken dag en nacht en hebben toch roode wangen
Zij nam den arm van Adèle en ging over het gras terug, denkende dat haar zoon haar volgen zou. Ook de jonge weduwe wilde blijkbaar uit trotsch en wrevel niet naar hem omzien. In 't eerst scheen het ook, dat hij van plan was met de dames mede te gaan; doch toen hij eenige voetstappen voortgeloopen had, keerde hij zich om en wachtte tot dat het verschotene blanwe reistoilet achter de laatste heining verdwenen was. Langzaam trad hij weder naar de noteboom. Hij bleef een oogenblik zwijgend voor Felicitas staan, die juist de strikken van haar stroohoed vastmaakte.
Eensklaps boog hij voorover en keek onder den breeden rand van haren hoed, die het voorhoofd en de oogen van het jonge meisje geheel bedekte. Nog was er gramschap in den blik waarmede hij haar aankeek; doch toen zijne oogen de hare ontmoette, smolt de toorn weg.
- Hebt gij er volstrekt geen gevoel van, dat ge mij heden zoo'n leed gedaan hebt, vroeg hij, hoofdschuddend en zoo zacht alsof hij tot een kind sprak.
Zij zweeg.
- Felicitas ik kan onmogelijk denken dat gij tot die vrouwen behoort, wie de bede om vergiffenis uit den mond van een man een gewenscht genot is, zegde hij nu zeer ernstig en niet zonder een zweem van scherpheid.
Nu sloeg zij de oogen tot hem op. Haar bleek gelaat werd overtogen met een eerbaren blos, die zelfs baar voorhoofd en hals bedekte.
- Zulk eene bede heeft in mijn oog altijd iets pijnlijks voor de beleedigde, antwoordde zij na eene poos, op zachteren toon dan waarop zij gewoonlijk tot hem sprak; maar van iemand, die zich eene hooge maatschappelijke betrekking heeft weerdig gemaakt, zou ik ze voor geenen prijs willen hooren. Kinderen moeten aan de ouders om vergiffenis vragen, maar ik kan mij het geval niet anders voorstellen. Even weinig... zij zweeg en nogmaals verspreidde het zachte rood zich over hare wangen.
- Even weinig wilt gij den man verootmoedigd voor zich zelven zien, niet waar, Felicitas viel hij haar in de rede, met eene stem waarin een juchtoon lag. Maar die grootmoedige zienswijze leidt ook tot gevolgtrekkingen, voegde hij er na een oogenblik zwijgens bij. Wees nu eens heel stil en bedaard, en overweeg eens bij u zelve of het niet de plicht van de vrouw is, den man de behulpzame hand te bieden wanneer hij eene dwaling wil herstellen!. Stil! Nu wil ik geen antwoord hooren! Ik zie al aan uwe oogen dat het geheel anders zou uitvallen dan ik verlang. Ik wil geduldig wachten ééns komt toch wellicht een tijd, waarin de booze den op de rots, zijne wapenen niet gebruikt!
Hij ging heen. Zij sloeg hare oogen neer en keek naar het klaverblad, dat zijne handen ontgleden was en dat hij als een symbool van geluk had geplukt. Het lag met de vier uitgebreide blaadjes als op het gras geteekend. Zij durfde het niet oprapen... zij had immers niets met zijn geluk te maken - maar.. zij liep er voorzichtig omheen; zij wilde den kleinen groenen profeet toch ook niet vertrappen!