De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5
(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVoor honderd jaren.
| |
[pagina 307]
| |
gemaakt, schoon het de goederen der bisdommen, kapittels en universiteiten, welke nog de rijkste van Europa zijn, onaangetast liet, is het sinds de regeering van Hendrik VIII gedwongen geworden de aalmoezen der geestelijkheid door middel eener bijzondere belasting ten voordeele der armen aan te vullen; en die belasting bedraagt jaarlijks bij de zestig millioen in een rijk, welks bevolking nauwelijks het derde der onze bedraagt. Vergelijkt, heeren, berekent en beslist.’ IJdele aansporing tot eene vergadering, wie het niet om het evenwicht der geldmiddelen, maar om de berooving der Kerk te doen was. De berekening van den abbé Maury is nauwkeurig uitgekomen: de inbeslagneming der kerkegoederen heeft het tekort geen cijfer doen slinken: integendeel onder het wanbeheer dier financiers, welke voorgoed de geldmiddelen zouden regelen, groeide het aan tot een volslagen staatsbankroet, en de voorgespiegelde rijkdommen bleken ten slotte veranderd in een papierberg van achttienhonderd millioen aan waardelooze assignaten, wier nominaal bedrag zelfs tot drie en twintig milliarden werd opgevoerd! Doch gelijk gezegd is, het was op de Kerk, op den godsdienst gemunt. Duidelijk kwam dit aan het licht toen de afgevaardigde Dom Gerle, een ordesgeestelijke, door de tegengodsdienstige strekking van den voorgestelden maatregel verontrust, plotseling opstond om van de vergadering de verklaring te vorderen, dat ‘de katholieke, apostolische en Roomsche godsdienst voor altijd zou zijn en blijven de godsdienst van den staat.’ Vreeselijk was de storm, dien dit voorstel opriep. ‘Stemmen! stemmen!’ weergalmde het van beide zijden. ‘De orde van den dag!’ eischten de revolutionnairen. ‘Hoe! men durft de orde van den dag vragen!’ riep de bisschop van Clermont verontwaardigd uit. ‘Volgens goddelijk voorschrift moet men het Evangelie belijden en zich niet schamen voor het kruis; het is plicht voor zijn godsdienst uit te komen telkens waar dit wordt gevorderd. Het verbaast mij dat men in een katholiek koninkrijk weigert deze hulde te bewijzen aan den katholieken godsdienst, niet bij beraadslaging, maar bij acclamatie voortkomend uit de gevoelens des harten!’ Maar die belijdenis was immers overbodig, werd met farizeeschen grijns van de overzijde opgemerkt; ze zou doen twijfelen aan den echt godsdienstigen geest der Nationale Vergadering, die immers de constitutie had gegrondvest op de katholieke zedeleer, op de Evangelische gelijkheid, die volgens het woord der Schrift de ‘trotschen vernederd’ en de woorden van Christus verwezenlijkt had, dat ‘de eersten de laatsten en de laatsten de eersten zouden zijn.’ De afgevaardigde, die aldus met schijnheilige ironie durfde spreken over de trotschen, die vernederd waren, over de eersten, die de laatsten zouden worden, waarmee niemand anders dan de koning en de zijnen konden bedoeld wezen, was een der gebroeders Lameth, welke aan Lodewijk XVI en Marie Antoinette hunne opvoeding hadden te danken! Het papier werd hun later onder de oogen gebracht, waaruit bleek dat de koning en de koningin zestig duizend franken te hunnen behoeve hadden uitgegeven. Twee volle dagen worstelde de rechterzijde tegen de dweepzieke woede der godsdiensthaters, blootgesteld aan de grievendste beleedigingen in de vergadering, aan uitjouwingen en mishandelingen daarbuiten van het woeste gepeupel, dat opgehitst tegen de ‘clericalen’ en calotins, hen op straat met slijk en steenen wierp. Onwrikbaar stonden zij pal voor de eer van den godsdienst, verklarend, dat zij ‘niet dan van hunne plaatsen weggesleurd, zouden wijken, tenzij de katholieke godsdienst tot nationalen zou worden verklaard. Zonder die verklaring zullen wij liever op onze banken sterven.’ En inderdaad reeds klonken de bedreigingen met moord en doodslag van de tierende tribunes; telkens woester werd het gehuil van het gespuis, dat de calotins aan de deuren op wachtte. Onverschrokken stonden de verdedigers van den godsdienst plotseling als één man op, strekten de hand tot een eed en riepen uit: ‘Wij zweren in naam van God en van den godsdienst, dien wij belijden....’ Het was hun niet vergund dien eed te voleindigen. Oorverdoovend geraas en getier overstemde hun moedig woord en ondanks hun krachtig protest werd over het voorstel van Dom Gerle tot de orde van den dag overgegaan. Bij het verlaten der zaal hadden sommigen zich met den degen te verweren tegen het dweepziek gepeupel, dat de calotins te lijf wilde. De abbé Maury werd opgewacht door een troep furiën van den 5en en 6en October, die hem najouwden: ‘Aan den lantaren! Aan den lantaren met den calolin!’ Met de onverstoorbare koelbloedigheid, die den waardigen priester eigen was, keerde hij zich om met de vraag: ‘En als ik aan den lantaren hang, zult gij er dan beter bij zien?’ Dien dag was Lafayette met de nationale garde op zijn post om de levenmakers tot bedaren te brengen, maar de verbittering der volksleiders bewees toch wel dat Dom Gerle zich niet ten onrechte bezorgd had gemaakt voor aanslagen op Frankrijks voorvaderlijken godsdienst. Inderdaad broeide er sinds lang een plan om het catholicisme in het hart te treffen; de Jansenist Camus, gewezen ‘advocaat der geestelijkheid,’ meende daartoe een middel gevonden te hebben in de beruchte ‘burgerlijke constitutie der geestelijkheid,’ waardoor weldra in naam der vrijheid de tiranniekste gewetensdwang zou worden uitgeoefend. Volgens die ‘constitutie’ welke alle geestelijken tot den burgereed verplichtte, was het voortaan den bisschoppen verboden, van den Paus de bekrachtiging hunner verkiezing te vragen; het was hun alleen geoorloofd hem als zichtbaar hoofd der Kerk en ten bewijze hunner gemeenschap in het geloof, van hunne verkiezing kennis te geven. Verder bepaalde de Nationale Vergadering welke en hoevele priesters den bestendigen raad des bisschops zouden uitmaken, dien hij in alle aangelegenheden had te raadplegen; zij wees den eersten en bij gebreke van dien den tweeden dezer vicaires aan om den bisschop bij ontstentenis te vervangen, kortom zij regelde de zaken der Kerk als ware zij een concilie van kerkvaders. Verontwaardigd over die ongehoorde aanmatiging, welke onbeschaamd de hand naar het heiligdom uitstak, gaven de gezamenlijke bisschoppen schoppen een geschriftGa naar voetnoot1) uit, waarin zij de ongerijmdheid uiteenzetten van dit nieuwe wetboek, hetwelk door leeken aan de geestelijkheid zou opgedrongen worden. Al de bisschoppen, slechts vier uitgezonderd, onderteekenden dit plechtig protest en vormden een heilig verbond ter verdediging van de aloude hierarchie der Kerk. Geweldig was de storm, die uit de geheime revolutionnaire clubs opstak bij het vernemen van dit eenparig en manmoedig verzet. Het regende pamfletten, waarin het waardig episcopaat de grofste beleedigingen en de felste bedreigingen naar het hoofd werden geslingerd. Met opzet werd zelfs het gerucht uitgestrooid dat de bisschop van Nantes door het volk zijner stad was vermoord, omdat hij het gezag der Nationale Vergadering in kerkaangelegenheden weigerde te erkennen. Maar de bisschoppen lieten zich door geene schrikaanjaging van hun plicht afbrengen. Als onze broeder van Nantes, zoo verklaarden zij, werkelijk gestorven is voor de handhaving der zuiverheid van geloof en tucht, dan is hij een martelaar, en zijn wij bereid, in dezelfde omstandigheden zijn voorbeeld te volgen. De bisschop van Nantes was intusschen niet vermoord; hij was slechts wegens zijne weigering als misdadiger voor het gerecht gesleept, als een voorspel van hetgeen zijne medebroeders in het priesterambt te wachten stond. Tegen alle vertoogen van geestelijkheid en rechterzijde in, drong de revolutionnaire meerderheid op de onmiddellijke invoering van de ‘burgerlijke constitutie’ aan. Tevergeefs stond te midden van het rumoer der onstuimige vergadering de eerbiedwaardige bisschop van Clermont met kalme waardigheid op om te betoogen dat hetgeen de Nationale Vergadering voorhad slechts door een concilie van bisschoppen kon uitgemaakt worden. Tevergeefs verdedigden de abbé Maury en anderen met de welsprekendheid der heiligste overtuiging de rechten der Kerk. Mirabeau bezwoer de vergadering ‘den godsdienst te steunen, die door zijne eigen dienaars aan het wankelen werd gebracht,’ de samenzwering te verijdelen, die onder voorwendsel der verdediging van de zaak Gods tegen de constitutie werd gesmeed. En zonder verdere bedenkingen te willen aanhooren, zonder het antwoord van den Paus, die geraadpleegd was, te willen afwachten, decreteerde de vergadering dat alle aartsbisschoppen, bisschoppen en verdere geestelijken gehoorzaamheid zouden zweren aan de constitutie der geestelijkheid op straffe van uit hunne ambten ontzet en als verstoorders der openbare rust vervolgd te worden, als zij voortgingen hunne functiën uit te oefenen. Alzoo was dan de lang beraamde slag toegebracht, die volgens den toeleg der geheime genootschappen en Voltairiaansche clubs het catholicisme in Frankrijk ten val moest brengen. De bijl was aan den wortel gezet, maar wel verre dat hij den machtigen eeuwenouden boom zou doen wankelen, zou de schok er slechts enkele verdorde takken afschudden, terwijl de stam des te dieper wortelen en de kruin zich des te fierder verheffen zou. Zoodra de burgerlijke constitutie der geestelijkheid tot wet was gemaakt, verlangden de revolutionnaire leden der Vergadering dat de bisschoppen onmiddellijk den eed zouden afleggen. Lameth eischte zelfs dat dit binnen vier en twintig uren geschieden zou. En toen Cazalès, de edele woordvoerder der Rechterzijde, daartegen inbracht, dat de Vergadering, als zij dien eed bleef vorderen, wellicht zestig of tachtig harer leden zou moeten afzetten, kreeg hij ten antwoord: ‘Des te beter.’ ‘Wie den eed weigert, moet maar op staanden voet zijn ontslag nemen,’ riep een ander. ‘Gij kunt de bisschoppen niet dwingen hunne zetels te verlaten,’ sprak Cazalès nog; ‘zoo gij hen verjaagt uit hunne paleizen, zullen ze de wijk nemen in de hut der armen, die ze hebben gevoed; zoo gij hun het gouden kruis ontneemt, zullen ze een houten kruis dragen; een houten kruis heeft de wereld verlost!’ Tevergeefs verhief ook de abbé Maury nog zijne stem tegen den tirannieken eisch; hij werd door het rumoer overschreeuwd. ‘Den eed! den eed!’ klonk het met driftig ongeduld. ‘Geene redevoeringen meer.’ ‘Maar laat mij dan toch antwoorden.’ ‘Eerst zweren, dan kunt ge spreken.’ ‘Maar dat is dwingelandij.’ ‘Neen, dat is de wil des volks,’ En met geweld hield men den abbé Maury terug van het spreekgestoelte, waar hij een laatste krachtig protest wilde doen hooren. ‘Men zal niet naar u luisteren,’ zei Barnave, ‘v'oór ge den eed hebt afgelegd.’ En zij die aldus het schandelijkst geweld pleegden aan de vrijheid des gewetens, hadden in de plechtige ‘Verklaring der rechten van den mensen’ het artikel opgenomen: ‘Niemand zal om zijne meeningen, ook in het godsdienstige, worden lastig gevallen.’ De vrijheidsmannen vonden, als altijd, een machtigen bondgenoot in het gepeupel der tribunes, in het straatgespuis, dat zoodra de namen der geestelijken tot het zweren van den eed werden afgeroepen, van alle kanten, langs deuren en vensters binnendrong onder den woesten kreet: ‘Aan den lantaren met hen, die den eed weigeren!’ Het eerst was de beurt aan Talleyrand, den bisschop van Autun. Hij, die de tooneelmatige | |
[pagina 308]
| |
in de mei, naar de teekening van hubert hys.
| |
[pagina 309]
| |
plechtigheid van het feest der eeden had op touw gezet en geleid, zag er natuurlijk geen bezwaar in, een nieuwen eed te zweren op al wat de revolutie maar wilde. Enkele geestelijken, door het getier der linkerzijde en het moordgehuil van de tribunes beangst, volgden zijn voorbeeld. Daarna kwam de kardinaal De Rohan en.... weigerde. Woedende kreten waren het antwoord. Cazalès en de andere afgevaardigden der rechterzijde protesteerden tegen deze bedreigingen, welke de vrijheid der vergadering aan banden legde. Een hunner eischte de schorsing der zitting, aangezien hare besluiten, te midden dezer wanorde genomen, als ongeldig moesten beschouwd worden. Toen de naam des bisschop van Agen werd afgeroepen, vroeg hij het woord.
de moedermaagd, naar de schilderij van giorgione.
‘Niemand het woord!’ werd hem toegeduwd. ‘Niemand het woord! Wilt ge den eed afleggen, of niet?’ En nieuwe bedreigingen van de tribun zetten dien eisch klem bij. Doch onverschrokken ging de waardige prelaat voort, zoodra de stilte eenigermate hersteld was: ‘Het verlies van mijn vermogen betreur ik niet, maar het verlies uwer achting, die ik verdienen wil, zou ik wel betreuren. En daarom verzoek ik u de betuiging te aanvaarden van | |
[pagina 310]
| |
het leedwezen, dat ik gevoel, den eed, dien gij eischt, niet te kunnen afleggen.’ Een priester van zijn diocees, die na zijn bisschop aan de beurt kwam, verklaarde: ‘Ik zal met den eenvoud der eerste Christenen, waartoe gij ons wilt terugvoeren, zeggen dat ik er eene eere in stel het voorbeeld van mijn bisschop te volgen, gelijk Laurentius zijn herder volgde.’ Een volgend priester, die zijne eedsweigering wilde inleiden met de betuiging dat hij een zoon der katholieke Kerk was, kreeg tot bescheid: ‘Geene voorredenen of inleidingen. Ik zweer of ik weiger: anders niet!’ De grijze bisschop van Poitiers sprak met waardigen ernst: ‘Ik ben zeventig jaren en heb er vijf en dertig in het bisschopsambt gesleten; ik meen al het goede gedaan te hebben dat ik doen moest. Thans onder jaren en krankheden gebukt, wil ik mijn ouderdom niet onteeren; ik weiger dus den eed.’ ‘Weiger dien dan zonder praatjes, zonder geloofsbelijdenis.’ ‘Maar dat is hatelijke dwingelandij,’ riep een lid der rechterzijde. ‘De Romeinsche keizers, die de martelaren vervolgden, vergunden hun nog den naam uit te spreken van den God, voor wien zij leden en de betuiging hunner trouw af te leggen aan den godsdienst, voor welken zij zouden sterven.’ ‘Zweren of weigeren, zonder meer!’ klonk het van de banken links, en telkens als een bisschop of priester geroepen werd om tusschen die twee te kiezen, barstte een nieuwe storm van wraakkreten los. Want allen, slechts één uitgezonderd, weigerden den heiligschennenden eed; allen verklaarden tegenover het woest gehuil: A la lanterne les non-jureurs! kalm en vastberaden: Je refuse, ik weiger. Tevergeefs deed de voorzitter, na het afroepen der namen, nog eene laatste poging om de weigerachtige bisschoppen en priesters tot het afleggen van den eed te bewegen; een welsprekend stilzwijgen was het antwoord op die ongepaste aanmaning, en daarmee was de eeuwig gedenkwaardige zitting van den 2en Januari 1791 afgeloopen. Al de afgevaardigden der rechterzijde schaarden zich rondom de prelaten, die zoo onverschrokken voor de heilige vrijheid des gewetens waren opgekomen, ten einde hen bij het verlaten der zaal te beveiligen tegen het woeste grauw, dat hen met scheldwoorden en bedreigingen achtervolgde. Ditmaal mocht het dien moedigen verdedigers des geloofs nog gelukken zich ongedeerd door den stroom van het jouwende gemeen heen te worstelen; maar niet ten onrechte sprak de bisschop van Poitiers tot een afgevaardigde, die hem tegen de mishandeling van een woestaard in bescherming nam: ‘Geef u zooveel moeite niet, mijnheer, om mij voor de slagen van dien man te beveiligen; voor ons begint thans de leertijd van het martelaarschap.’ Inderdaad, voor de waardige bedienaars van het heiligdom begon thans de vervolging, die voor velen zou uitloopen op den marteldood. De revolutie had thans het masker der huichelarij afgeworpen, dat zij zich tot dusver had voorgebonden om edeldenkende, argelooze priesters en niets kwaads vermoedende katholieken te verschalken. Thans kon zij die vroeger zoo wekome medehelpers ontberen en ontzag zich dus niet meer haar dweepzieken godsdiensthaat bot te vieren. In de revolutionnaire bladen en pamfletten werden de bloedigste bedreigingen geuit tegen de non jureurs, maar dat belette niet dat verschillende geestelijken, welke zich den eed hadden laten afpersen, dien openlijk kwamen intrekken. Gramstorig liet Barnave decreteeren dat dergelijke intrekkingen niet meer zouden aangenomen worden, en toen een priester nogmaals zulk eene verklaring kwam indienen, verscheurde men het papier en wierp hem de stukken in het gezicht. Op Zaterdag den 8en Januari werd in de straten van Parijs de lijst uitgeroepen van de bisschoppen en priesters, die den eed geweigerd hadden. Men had er alvast de namen per pastoors van Parijs bijgevoegd, van wie men veronderstelde, dat zij dien ook weigeren en den volgenden dag tegen de constitutie preeken zouden. Plakkaten vol bedreigingen stonden op de deuren der kerken te lezen; revolutionnaire benden drongen het heiligdom binnen, en deden zoodra de herder der gemeente den kansel beklom, den kreet hooren: ‘Den eed! Weg met de non-jureurs! Aan den lantaarn met hen!’ In de kerk van Saint-Sulpice besprak de pastoor de gelijkenis van den goeden herder, die zijn leven geeft voor de hem toevertrouwde schapen en deelde zijne parochianen mede dat hij tot zijne diepe smart gedwongen zou worden, zich van zijne kudde te scheiden, waarom hij hun verslag deed van de gelden, die hij voor de armen der parochie achterliet. Op de lijst dier giften, welke van de liefdadigheid der gemeente eene schitterende getuigenis aflegden, stond de pastoor zelf ingeschreven voor een bedrag van achttien duizend franks. En tegen dezen goeden herder in den vollen zin, werd de bedreiging geuit: ‘Naar den lantaren met hem!’ Toen hij den kansel verliet, werd hij omsingeld door woestelingen, die de geloovigen op zij drongen, zich op den priester wierpen, hem in het gezicht sloegen, bij de haren voortsleurden en hem de pistool op de borst zetten met de woorden: ‘Zweer, of gij sterft!’ Dat alles was echter slechts een voorspel van de bloedige godsdienstvervolging, welke het katholieke Frankrijk aanschouwen zou. (Wordt voortgezet.) |
|