Kleine fee.
Tafereelen uit Marlitt's verhaal:
Het geheim der oude jufvrouw.
(Vervolg.)
- Ik zal u eens wat zeggen, Rika, vervolgde Hendrik, den wijsvinger der rechterhand op den linkerduim leggende. De oude mevrouw heeft volstrekt niet willen hebben dat mijnheer mevrouw nemen zou en dat kan mevrouw niet vergeten; ten tweede was zij eene flinke vrouw, die geerne mee deed, en liefst was waar 't vroolijk toeging, en ten derde heeft zij onze mevrouw eens een schepsel zonder hart of gevoel genoemd. Begrijpt ge?
Terwijl Hendrik sprak, was Felicitas uit haren schuilhoek gekomen. Het kind voelde instinktmatig, dat zij voortaan in dezen ruwen, doch goedhartigen man haar eenigen vriend in huis zou hebben.
Hij hield veel van haar en aan zijne steeds waakzame oogen had de kleine voornamelijk te danken dat ze tot hiertoe in gelukkige onwetendheid van haar verleden gebleven was.
- Zoo, Feetje, zijt gij daar? zegde hij vriendelijk en nam hare kleine hand in de zijne. Ik heb u overal gezocht.. Kom mêe naar de keuken: want hier moogt gij zeker nu niet meer komen, arm ding... als zelfs de oude portretten weg moeten...
Hij zuchtte en deed de deur dicht; Rika was reeds haastig naar de keuken teruggekeerd, want zij hoorde mevrouw Helwig den trap afkomen.
- Waar is oom nu, vroeg Felicitas fluisterend, zich zonder tegenstand door Hendrik naar de keuken latende voeren.
- Hij is weggedragen; maar gij weet immers wel, kindje, hij is nu in den hemel; daar heeft hij het goed; beter dan hier op aarde, antwoordde Hendrik weemoedig.
Hij nam zijne klak van den spijker aan den muur om boodschappen in de stad te gaan doen.
Het was reeds bijna donker in de keuken; nadat Hendrik weggegaan was, knielde Felicitas op de smalle bank, die onder de vensters liep en zag onafgewend naar het plekje donkere lucht boven de huizen der smalle straat: daar moest oom nu zijn!
Zij sprong verschrikt op, toen Rika met de keukenlamp binnentrad.
De oude meid zette een bord met boterhammen op de tafel.
- Kom hier, kind, en eet; daar is uw boterham, zegde zij.
De kleine kwam nader bij, doch raakte het niet aan; zij greep naar de lei, welke Hendrik uit ooms kamer medegebracht had en begon te schrijven. Daar kwamen haastige voetstappen door den gang en Nathanaël stak zijn hoofd door de openstaande deur. Felicitas beefde, want hij was zeer boosaardig, wanneer hij met haar alleen was.
- Ha! daar zit juffer Fee! riep hij op den toon, waarvoor Felicitas zoo bang was. Zeg eens, ondeugende meid, waar hebt gij al dien tijd gezeten?
- In de groene kamer, antwoordde zij, zonder op te zien.
- Dat probeert ge niet meer! zeide hij dreigend. Daar hoort ge nu niet meer, heeft mama gezegd.... Wat schrijft ge daar?
- Mijn werk voor M. Richter.
- Zoo voor M. Richter, herhaalde hij en veegde met eene snelle beweging het geschrevene uit. Denkt gij dan dat mama zoo mal is, die dure lessen nog langer voor u te betalen?.... Daar zal zij wel voor bedanken. Dat is alles voorbij, heeft zij gezegd... Gij kunt nu weer gaan van waar gij gekomen zijt; dan wordt gij wat uwe moeder geweest is en dan doen ze ook zoo met u... hij legde zijne handen tegen zijne wang, maakte de pantomime van schieten en riep: Paf!
Het kind zag hem met groote oogen aan. Hij sprak van hare moeder; dat was nog nooit gebeurd, maar wat hij zegde, klonk zoo onbegrijpelijk.
- Gij kent mijne mama in 't geheel niet! zegde zij, half vragend, half twijfelend; het scheen alsof zij den adem inhield.
- O, ik weet veel meer van haar dan gij, antwoordde hij, en voegde er na eenig stilzwijgen bij, terwijl zijn blik valsch onder het gezonken voorhoofd gleed: gij weet zeker niet eens wat uw vader en moeder waren?
Felicitas schudde haar hoofd met eene lieftallige onschuldige beweging; maar te gelijkertijd hingen hare oogen angstig smeekend aan zijne lippen; zij kende de manieren van den knaap te goed, om niet te weten, dat er nu iets volgen zou dat haar zeer zou doen.
- Het was kermisvolk! riep hij op verachtelijken toon, weet ge, menschen zooals wij bij het vogelschieten gezien hebben; ze maken kunsten en luchtsprongen en gaan dan met een bakje rond om geld te bedelen.
De lei viel op den grond en brak in stukken. Felicitas was opgesprongen en rende als zinneloos den knaap voorbij naar Rika.
- Hij liegt, niet waar, Rika? hij liegt! riep zij met helle stem en greep haar bij den arm.
- Dat kan ik eigenlijk niet zeggen, maar overdreven heeft hij, antwoordde Rika, wier hardvochtig gemoed bij het zien van het ontstelde kind toch eenig medelijden kreeg... Gebedeld hebben zij niet; maar zij zijn wel kunstenaarsvolk geweest.
- En zij hebben leelijke kunsten vertoond! riep Nathanaël terwijl hij naar den heerd trad en scherp in Felicitas gezicht keek; zij weende immers nog niet; ja, zij zag hem zoo onbeschaamd wild aan, met hare vurige schitterende oogen, dat hij in wezenlijke woede geraakte.
- Afschuwelijke kunsten hebben ze gedaan! herhaalde hij. Uwe moeder heeft den Heere beleedigd, en daarom komt zij ook nooit in den hemel, zegt mama.
- Zij is in 't geheel niet dood! barstte Felicitas uit. Haar kleine bleeke mond sidderde koortsachtig en hare hand hield den rok van Rika krampachtig omkneld.
- O, al lang, dom kind; al lang, papa heeft het u nooit willen zeggen. In de zaal van het raadhuis is zij bij het kunstenmaken door de soldaten doodgeschoten.
't Geplaagde kind begon hartroerend te schreien; Rika had bij die laatste woorden bevestigend geknikt: Nathanaël had dus niet gelogen.
Op dit oogenblik kwam Hendrik van zijne boodschap terug. Nathanaël maakte dat hij weg kwam, toen de breedgeschouderde knecht in de keuken verscheen.
Valsche karakters hebben steeds een onverwinnelijken afkeer van een oprecht eerlijk gezicht. Ook de keukenmeid voelde kwellingen van 't geweten; zij hield zich ieverig bij den heerd bezig.
Filicitas weende niet meer, zij had hare opgeheven armen tegen den muur geslagen en leunde er met het hoofdje tegen; maar men hoorde hoe zij een heftig snikken bedwong.
De doorsnijdende kreet van het kind was echter tot in 't voorhuis doorgedrongen: Hendrik had hem gehoord; hij zag nog hoe Nathanaël wegsloop en begreep terstond dat hij eene ondeugende streek had uitgevoerd.
Zonder een woord te spreken trok hij de kleine van den muur af en richtte haar gezichtje omhoog; het was vreeselijk ontsteld.
Toen begon het arme kind op nieuw luid te weenen en snikte: ‘Zij hebben mijn arm moedertje doodgeschoten, mijne lieve goede mama!’
Het eerlijk gelaat van den knecht werd bleek van inwendige gramschap, hij scheen een vloek te onderdrukken.
- Wie heeft u dat verteld? vroeg hij, en zag Rika dreigend aan.
Het kind zweeg; maar de meid begon te vertellen wat er gebeurd was, terwijl zij in het vuur pookte, het vleesch bedroop en allerlei onnoodige dingen verrichtte, om Hendrik niet aan te zien.
- Ik vind ook, dat Nathanaël het haar vandaag nog niet had hoeven te zeggen, voegde zij er eindelijk bij, maar morgen of overmorgen neemt mevrouw haar toch onder handen en dan wordt zij gewis niet zoo heel zacht aangepakt; daar kunt gij zeker van zijn!
Hendrik nam het kind bij de hand en ging met haar op de vensterbank zitten. Hij deed zijn best om haar tot bedaren te brengen, en vertelde haar zoo verschoonend mogelijk het vreeselijke voorval op het raadhuis, en besloot met te zeggen dat hare mama, die er toen, zooals de menschen zegden, reeds als een engel uitzag nu in den hemel was en zeker hare kleine Fee kon zien.
Toen streelde hij teeder het hoofdje van het kind, dat op nieuw in een krampachtig weenen uitberstte.