en plannen voor de toekomst vormend, in den vreemde, terwijl de verstandige vader, rijk in ondervinding, hem in woorden, die uit het hart komende ook recht tot het hart gaan, de gevaren schildert, waaraan hij daar zal zijn blootgesteld. Maar meer dan half blijft hij met zijne gedachtenook nog aan het ouderlijke huis hangen, smartelijk aangedaan, nu hij scheiden moet van de dierbare betrekkingen, die hem op het oogenblik nog met de liefderijkste zorgen omringen, en van het gezellige woonvertrek, dat tot dusver heel zijne wereld was.
Voortreffelijk heeft de schilder de scheidingssmart gekarakteriseerd, zooals zij zich in de verschillende personen openbaart. De vader, een eenvoudig rechtschapen man, onderdrukt mannelijk den heeten traan van ontroering, die in zijn oog opwelt, terwijl de moeder, van droefheid overmand, haren zoon aan het hart drukt. Wie weet hoeveel tranen haar reeds uit de oogen gedroppeld zijn in gindsch groot koffer, terwijl zij er, zorgvuldig stuk voor stuk opvouwend en gladstrijkend, de kleederen van haren jongen in pakte.
Bij dit alles heeft zuster, die nu schreiend aan de tafel staat, waar zij haren broer het laatste maal heeft voorgezet, trouw geholpen, en met een bij het scheiden zal zij hem het bloemruikertje, dat voor haar ligt, op de borst steken. Door de spleet der deur dringt intusschen de heldere zonneschijn binnen; straks als die deur wijd geopend wordt, zal het licht met volle stralen binnenstroomen; maar de zon van het huis, de oogappel der ouders, de trouwe goede broer zal verdwenen zijn. Wanneer zal hij de zijnen terugzien?