De Groote Kerk van Dordrecht.
De stichting der O.-L.-Vrouwekerk van Dordrecht wordt door eene legende toegeschreven aan de heilige Sura.
‘In de 14e eeuw,’ zoo luidt dit verhaal, leefde er te Dordrecht eene vrome maagd, die eene bijzondere voorliefde koesterde voor een beeldje van O.L. Vrouw, dat aan een boom was bevestigd, die aan het westelijk einde der stad vlak bij het riviertje de Dort stond.
Nadat zij al hare bezittingen verkocht had en de opgebrachte gelden onder de armen had verdeeld, wijdde zij zich geheel aan den dienst van O.L. Vrouw. Het verlangen kwam bij haar op daar ter plaatse eene kapel of kerk te stichten, en nooit verzuimde zij den wensch daartoe in hare innige gebeden te leggen. Eindelijk werd haar gebed verhoord. Een engel verscheen haar en openbaarde haar de afmetingen van het te stichten gebouw.
Zonder aarzelen begon zij en nam drie werklieden in haren dienst, die zij dagelijks betaalde met drie ‘kopkens,’ geldstukjes van geringe waarde. Maar o, wonder! zoo dikwijls zij de drie ‘kopkens’ uitgaf even zoo dikwijls keerden die weer in haar geldbuideltje terug.
De werklieden nu meenden, dat zij rijk was, en besloten haar van kant te maken, welk boos opzet zij op zekeren dag volvoerden. Met een vischmes sneden ze haar de keel af, maar toen zij, meenende groote schatten te ontdekken, slechts drie geringe geldstukjes vonden, werden zij door diep berouw aangegrepen.
Op de plaats, waar de moord had plaats gehad, ontsprong eene genezende bron.
De moordenaars werden spoedig gevangengenomen, maar toen het doodvonnis over hen was uitgesproken, stond Sura als uit een zwaren slaap van den dood op, verbrak hunne ketenen en voerde ze naar Rome, waar zij met groot berouw hunne misdaad beleden.
De Paus had intusschen van dit mirakel vernomen, liet Sura bij zich komen en zich overtuigd hebbende dat de snede van het mes als een rood lint om haren hals zichtbaar was, verleende hij haar zijn steun ‘om de kerk van Dordrecht te betimmeren.’
Zoo spoedig mogelijk nam zij nu met hare gezellen de terugreis aan en volgens het voorgeschreven plan, haar door den Engel geopenbaard, werd het gebouw opgetrokken, waarna de H. Sura ‘saliglijk’ is gestorven.
De Groote Kerk van Dordrecht staat aan het westelijk einde der stad, nabij de uitwatering der oude haven. Het is een groot somber gebouw, dat met zijne talrijke uitstekende muren, zijne hooge boogramen en stompen toren reeds van verre de aandacht trekt. Het inwendige is in overeenstemming met het uitwendige, maar nog altoos een bezoek overwaardig, al vertoont de kerk de pracht niet meer die eens Karel V het oog boeide. Vooral het preekgestoelte trekt de aandacht van allen, die gevoel voor het schoone hebben. Uit één stuk marmer gehouwen door den beroemden Asmus Trauen, bevat het aan alle zijden uitmuntende bas-reliefs, die voorstellingen geven uit het leven van Jesus. De tien marmeren trappen met de halfrondloopende koperen trapleuningen geven toegang tot den preekstoel, waarboven een hemel of galmbord is aangebracht, geheel van mahoniehout vervaardigd. De beeldhouwer Gerrit van de Waal oogstte met dit kunststuk een welverdienden roem en nog meer staat men verbaasd, als men ziet, dat het geheele gevaarte slechts is bevestigd aan de ronde zuil, die den preekstoel tot steun verstrekt.
In den vorm van een Grieksch kruis gebouwd heeft de kerk eene lengte van 103, eene breedte van 39 en in 't midden eene hoogte van 25 meters.
De toren, een groot en zwaar gebouw, is geheel opgetrokken uit gehouwen steen en op verschillende plaatsen voorzien van zware hoeksteenen. Klimt men langs den trap, die uit 316 steenen treden bestaat, naar het plat, dan heeft men een heerlijk uitzicht over den omtrek.
Deze toren, die naar het oorspronkelijk plan veel hooger had moeten zijn, is nimmer afgemaakt kunnen worden, wijl men bij het bouwen gewaar werd dat de fundeeringen zulk eene vracht niet konden torschen. Vandaar dat men in den bouw is blijven steken en om nu het stompe plat het aanzien te geven van afgewerkt te zijn, heeft men aan de vier zijden