De Gevolgen van eene Gril.
Tafereelen uit het verhaal
van Herbert Frey.
(vervolg)
Toen Leontine hem bespeurde, kleurde een zachte blos hare wangen en hare lippen beefden. Hij ging aan haar bed staan en reikte haar de hand; zij legde de hare, die zoo blank en zacht was, in de zijne en zag hem een oogenblik met innig genoegen in 't ernstige, schoone gelaat.
‘Heeft men u gezegd dat ik weldra sterven zal?’ vroeg zij zacht.
Bertram werd innig bewogen. ‘Zoo jong en zoo schoon!’ dacht hij, ‘en reeds te moeten sterven!’ Hij kon alleen door een smartelijk gebaar antwoorden. Toen hij aan haar bed ging zitten, staarde zij hem met een gevoel van gelukzaligheid aan en scheen alles om zich heen te vergeten.
‘Men heeft mij uw wensch medegedeeld,’ fluisterde hij haar toe.
Een zalig gevoel doortintelde haar.
‘Heeft het u verrast?’ vroeg zij.
‘Het heeft me diep getroffen,’ antwoordde hij. ‘Ik wil gaarne aan uw wensch voldoen.’
‘Het is slechts een huwlijk voor den dood,’ sprak zij. ‘Indien ik niet moest sterven, zou niemand ooit geweten hebben hoe lief ik u heb. Nu durf ik het u wel zeggen. Ik scheid van hier - spoedig, spoedig. En mijne ouders zullen er u dankbaar voor zijn, dat - ge mij nog op mijn sterfbed gelukkig hebt gemaakt.’
‘Lieve Leontine!’ mompelde hij en drukte zacht hare hand.
Zij glimlachte vergenoegd.
‘We waren altijd goede vrienden,’ hervatte zij. ‘Als zoodanig wil ik tot mijn laatsten oogenblik met u vereenigd blijven. Eenmaal zullen we elkander in eene betere wereld wederzien, waar geene droefheid ons meer zal treffen. Zult ge nog aan mij denken, lieve Bertram, en mij niet vergeten als ik gestorven ben?’
‘O ja, Leontine, uw aandenken zal mij altijd heilig zijn,’ gaf hij haastig ten antwoord.
‘Dan kan ik tevreden sterven,’ vervolgde zij. ‘Mijne ouders zullen u altijd liefhebben, Bertram! Ik weet dat ik alles voor hen was, en ik wilde hen het scheiden lichter maken. Ik dank u, Bertram! Als ge mijne handen in de uwe drukt....’
Zij kon den zin niet voleinden. Afgemat sloot zij de oogen, en toen lag zij daar bleek en roerloos, als een beeld van den dood. Haar vader en de twee geliefden stonden angstig om haar bed. Geen geluid werd gehoord.
De avond was reeds gevallen, en de lamp werd binnengebracht. De gordijnen werden toegeschoven, maar de vensters opengelaten, en de zoete luchtstroom droeg den geur der bloemen in de kamer.
In de aangrenzende kamer zat Leontines min en verpleegster, de goede Geertruida, steeds gereed om op het eerste geroep te verschijnen en hulp te verleenen. Tegen twee uur bewoog Leontine zich stuiptrekkend, zij woelde onrustig en liet Bertrams hand los. Haar vader slaakte een kreet van vertwijfeling; Geertruida kwam dadelijk de kamer binnen. Zij ging naar 't bed, beschouwde de zieke en werd bitter bedroefd. Geen enkel geluid verbrak de stilte: 't was de stilte des doods.
‘Spreek tot haar,’ zei na eene lange poos Hedwig tot Bertram.
Hij boog zich over de zieke en riep haar bij haren naam, eerst zacht, dan luider, en toen hij haar te derde male geroepen had, opende zij de oogen.
‘Ge hebt mij teruggeroepen!’ mompelde zij. ‘Mijne ziel wilde reeds het lichaam ontvluchten!’
Geertruida goot een versterkend geneesmiddel op een zilveren lepel en droppelde die tusschen de lippen der zieke.
‘'t Was slechts eene onmacht,’ zei Bertram zacht tot den bankier.
‘God zij gedankt! gaf deze even zacht ten antwoord.
‘Zie toch eens, mijnheer,’ fluisterde de oude min en wees op Leontines gelaat, waarvan op dit oogenblik de doodelijke bleekheid was geweken.
‘Blijf bij mij, Bertram!’ bad Leontine met zwakke maar duidelijke stem, ‘ik ben zoo vermoeid.’
De jonge man bleef bij haar zitten, en Leontine viel aan zijne borst in een gerusten slaap. Na eenigen tijd ging Geertruida weder naar het bed en zag naar de sluimerende. Zij bespeurde kleine zweetdroppels op haar voorhoofd, en diep geroerd riep zij uit:
‘Ha, dat is een teeken van wederkeerend leven! Ik geloof dat de dokters zich allen vergist hebben. Mijnheer Harders, uwe dochter zal weer gezond worden!’
‘In den toestand der zieke is groote verbetering gekomen!’ Deze woorden, aanvankelijk slechts zacht en twijfelend geuit, werden weldra op vaster toon verbreid en werkten door het geheele huis als eene machtspreuk. Alle dienstboden voedden de hoop dat het gevaar voor het leven van 't geliefde meisje geweken was; men zag vroolijke gezichten, men hoorde levendig gefluister en een blij moedigen lach.
Het leven had op den dood gezegevierd.
Die aan Leontines ziekbed waakten, spraken slechts weinig. Wat Bertram ook gevoelen of denken mocht, hij liet er niets van blijken. Hij had over de zieke niet zorgvuldiger kunnen waken, als zij zijne zuster of werkelijk zijne vurig beminde gade was geweest. Hij trok zijn arm niet terug, hij liet zijne hand geduldig in de hare. Hoe vermoeiend zijne houding ook was, hij hield moedig vol, om door geene enkele beweging de sluimerende te storen.
De bankier beschouwde hem met diepe aandoening en innig genoegen.
‘Indien zij geneest, hebben wij het naast God aan u te danken,’ fluisterde hij hem toe en drukte zenuwachtig zijn arm. Doch de jonge man vertrok geen spier van zijn gelaat.
Hedwig lag bij het bed geknield en verborg het gelaat in hare handen.
‘Zij bidt om de genezing harer vriendin,’ dacht de oude Geertruida en gevoelde zich daardoor diep geroerd.
Leontine sliep gerust; nu en dan werd zij even wakker, en als dan haar blik op Bertram viel, sloot zij de oogen weder en mompelde woorden, die te kennen gaven hoe gelukkig en tevreden zij zich gevoelde.
Zoo ging de nacht voorbij.
Het morgenlicht begon door de gordijnen te dringen, en van de takken der boomen weerklonk het zoet gekweel der ontwakende vogels.
Hedwig schoof de gordijnen terug en liet de lamp wegbrengen. De eerste stralen der zon gleden als de lach eens engels over het gelaat der slapende. De vogels kweelden luider hun lied. In de verte zong de leeuwrik zijn groet aan den lieflijken dag. Een heerlijke zomermorgen was aangebroken, die de harten der schepselen met nieuwen levenslust en nieuwe hoop vervulde.
Toen de min weer binnenkwam en Leontines gelaat aandachtig had beschouwd, wendde zij zich tot den heer Harders.
‘Er is eene groote verandering in de ziekte gekomen,’ zeide zij. ‘Er zijn allerlei kenteekenen, dat zij den dood overwonnen heeft. Zoudt ge niet dadelijk naar den dokter zenden, opdat deze zich overtuige van den stand der ziekte en daarnaar handele?’
De bankier knikte toestemmend en verliet haastig de kamer. De raad der oude Geertruida was goed; door zijne geestverdooving, die hem tot denken onbekwaam had gemaakt, was hij zelf niet op de gedachte gekomen. 't Was aandoenlijk, te zien hoe de dienstboden hem met een blijmoedig gelaat schenen geluk te wenschen en in zijne trekken de bevestiging wilden lezen van het gerucht, dat hen zoozeer verheugde.
Toen de zon in hare volle pracht aan den hemel stond, ontwaakte ook Leontines moeder. Zij waagde het niet de vraag te doen, die haar op de lippen zweefde. Toen men haar echter had medegedeeld dat hare dochter den vorigen avond was gehuwd en hoeveel verbetering er sedert in den toestand der zieke was gekomen, stortte zij tranen van moederlijke vreugde en dankte Bertram innigen hartelijk.
Weldra verscheen de professor, die den vorigen dag had verklaard dat Leontines einde naderde. Zoodra hij de zieke had gezien, glimlachte hij opgeruimd.
‘'t Verblijdt me ten hoogste dat ik gedwaald heb,’ zeide hij. ‘Mejuffrouw Leontine zal in 't leven behouden blijven.’
‘Zij is niet meer mejuffrouw Leontine, maar mevrouw Seewald,’ merkte haar vader aan, en hij vertelde den professor de zonderlinge geschiedenis van het huwlijk.
De professor luisterde aandachtig; daarna speelde een fijn lachje om zijne lippen, en hij knikte veelbeteekenend.
‘Nu is alles zeer verklaarbaar voor mij,’ zeide hij. ‘Ik heb meermalen van dergelijke gevallen gehoord. Dat huwlijk heeft haar het leven gered. Ik had mijne uitspraak op de ziekteverschijnselen gegrond, maar het gezegde: “Dwalen is menschelijk” is op ons, geneesheeren, evenzeer toepasselijk als op andere menschen.’
‘En kunt ge ons nu hoop geven op haar volkomen herstel?’ vroeg mevrouw Harders angstig.
De professorging naar het bed en beschouwde de zieke met de meeste aandacht; de oogen van alle aanwezigen waren in de grootste spanning op hem gevestigd; alleen Bertram bewoog zich niet.
‘Ja,’ antwoordde de professor, ‘ik heb alle hoop dat uwe dochter in 't leven gespaard zal blijven.’
Hij zag dat de moeder naast het bed van haar kind knielde en dankend den blik naar boven sloeg; hij zag dat de bankier zich over zijne vrouw boog en haar kuste, - maar den hartstochtelijken en tevens smartelijken blik, dien Bertram en Hedwig met elkander wisselden, merkte hij niet op.
‘Zij is nog geenszins buiten gevaar,’ voegde hij er bij; ‘zij moet met de grootste voorzichtigheid behandeld worden. Maar alles geeft gegronde hoop dat zij langzamerhand volkomen zal herstellen. Ik wensch u van harte geluk met die onverwachte wending in de ziekte.’
't Was alsof eene zware zwarte wolk eensklaps over de hoofden der familie Harders was voorbijgetrokken. Een nieuw leven scheen de ouders te bezielen, die geen ander kind hadden dan de zoo innig beminde Leontine. Gaarne zouden zij al hunne schatten gegeven hebben, als zij daardoor het behoud hunner dochter hadden kunnen koopen. Nu was hunne dochter gered, en zij waren onuitsprekelijk gelukkig.
Toen zij eenigszins bedaard waren, bespeurden zij hoe vermoeid Bertram er uitzag.
‘'t Is waarlijk niet te verwonderen,’ zei mevrouw Harders, ‘hij heeft den geheelen nacht gewaakt en niets gebruikt dan eene tas thee. Hij moet nu wat rust nemen. Die goede Bertram!’
Bij zijne poging om zijn hand uit die van Leontine los te maken, ontwaakte zij. Eerst zag zij verwonderd om zich heen, toen scheen zij zich alles te herinneren, en liefdevol zag zij Bertram aan.
‘Heb ik gedroomd of is het waar?’ vroeg zij. ‘Ben ik werkelijk gehuwd?’
‘Het is geen droom, maar de werkelijkheid, mijn kind,’ gaf mevrouw Harders ten antwoord.’ Gisteren verkeerdet ge in 't grootste gevaar, maar sinds ge met Bertram zijt gehuwd heeft uwe ziekte eene gelukkige wending ge-