Over het wondergeloof van den nieuweren tijd.
(Vervolg.)
Later was juist in den tijd, welke zich den verlichten noemde, onder de menschen het vurig verlangen levendig, om met het bovenaardsche op onmiddellijke wijze in verband te komen. De bekende koffiehuishouder Schröpfer te Leipzig, die in 1774 door een pistoolschot een einde aan zijn leven maakte, Saint Germain, die een tijd lang in Frankrijk, Italië, Duitschland en andere landen met zijne dolzinnige denkbeelden rondzwierf, de beruchte Cagliostro en anderen, waren de wonderdoeners van dien tijd. De meesten waren wel niets dan gemeene bedriegers, maar bij anderen speelt de illusie in hun eigen denken zulk eene groote rol, dat men niet altijd in staat is eene nauwkeurige grens te trekken tusschen zelfmisleiding en bedrog.
Geestenzien en geestenoproepen vervulden in de geheime vereenigingen van dien tijd eene zeer belangrijke rol. Zelfs de krachtigste geesten ontliepen de valstrikken niet. Dat zien wij het best aan Goethe, die zich veelvuldig met de wonderdoeners van zijnen tijd en met demonische menschen heeft bezig gehouden. Eenige ondergeschikten van hen heeft hij in zijne Vastenavonds-vermakelijkheden geschilderd; over Cagliostro heeft hij op zijne reis naar Italië zeer nauwkeurige onderzoekingen ingesteld, bepaaldelijk te Napels, waar hij diens familie bezocht. Even zoo komt hij in zijne Wahrheit und Dichtung aanhoudend op het denkbeeld van het demonische terug. De Faust is zelf de vrucht van Goethe's ijverige bemoeiingen met de mysterieuse kunsten. Het was geene dwaze luim, zooals een Fransch schrijver van de geschiedenis der scheikunde zegt, die aan Goethe het denkbeeld gaf voor zijn meesterstuk. Het was een noodwendig gevolg van zijne mystisch alchemistische opgewondenheid.
Niet te vergeefs waren de bemoeiingen om het niets beteekenende der vermeende wonderen, welke de phantasie der lichtgeloovigen schrik aanjoegen, door de leerstellingen der wetenschap iedereen helder voor oogen te stellen. De boekhandel leverde een groot aantal verzamelingen van magische kunststukken uit het gebied der chemie, physica en andere wetenschappen ‘om het geloof aan zwartekunstenaars, waarzeggers, heksen en spoken’ te bestrijden, tegen wie, als ware het, een letterkundige kruistocht uitbarstte. Zóó werden de vermeende groote wonderen der helsche machten tot aardige kunststukjes teruggebracht, die iedereen, met de voorschriften in de hand, zelf kon verrichten, zonder dat het noodig was zijn zieleheil aan den booze te verpanden.
Maar het spook was nog niet geheel uit de wereld verdwenen. Onze eeuw bleef daarvan evenmin verschoond als eenige andere. De oude onzin, die reeds geweken was voor het licht der wetenschap, trad altijd weder in nieuwe vormen op. Zoo riep b.v. Mesmer's groote ontdekking van het dierlijk magnetismus een legioen van Pythia's en Cassandra's in het leven, wel meestal onder onbeschaafde klassen, maar ook in de meer en hoogst beschaafde ontbrak het dezer nieuwe uitgave van het overoude wondergeloof niet aan ijverige voorstanders.
Zelfs aan de geleerden trachtte de demon der duisternis zich te wreken. In de eerste jaren dezer eeuw maakte de tooverij met de wichelroede, bepaaldelijk in de hoofden van eenige Münchener geleerden, zoo veel rumoer, dat in het buitenland zeer scherpe opmerkingen gemaakt werden over de Duitsche geleerde wereld. Die dwaasheid werd uit Italië aangevoerd. Amoretti, bibliothecaris te Milaan gaf voor, dat hij in de Apennijnen en Alpen 150 personen bad aangetroffen, die het vermogen bezaten, verborgene metaaladeren en bronnen op te sporen. Hij bracht die wonderbare zaken in verband met de, korten tijd te voren door Galvani ontdekte elektrische verschijnselen. Omdat die ontdekking nog nieuw was, spraken de verstandige geleerden niet terstond hun afkeurend oordeel over dat bericht uit. Zij wilden den weg tot verdere onderzoekingen niet aanstonds versperren, daar toch na de merkwaardige verschijnselen van het galvanismus, die dagelijks meer en meer te voorschijn traden, altijd de mogelijkheid denkbaar was, dat sommige menschen door de nabijheid van aanzienlijke metaalmassa's, verborgene bronnen en dergelijke op merkbare wijze werden aangedaan, als zij eene verhoogde prikkelbaarheid bezaten. Maar juist omdat slechts zeer weinige menschen met die uiterst fijne gevoeligheid bedeeld zouden zijn, werd die zaak gemakkelijk tot een masker voor misleiding en bedriegerij.
Dit noopte dus tot voorzichtigheid. Op die geleerden van München waren de woorden van Leibnitz van toepassing: ‘Er zijn vele menschen, die liever door wonderen bedrogen worden, dan zich met de naakte en eenvoudige waarheid willen vergenoegen.’ Toen de mare der nieuwe wonderen zich verspreidde, waren te München allen nog opgewonden over de magnetische wonderkuren, door Mesmer kort te voren verricht, en toen nu zelfs een man optrad, die beweerde, dat hij al de elektriciteit der Italiaansche lucht in zijne aderen had opgenomen, toen ging de phantasie met de geleerdheid op den loop.
De openbaringen, die uit München der verbaasde wereld verkondigd werden, lieten alles verre achter zich, wat Cicero over de virgula divina te boek stelde. Bedrog, willens en wetens, bestond hier wel is waar niet. Men geloofde in allen ernst in het voorportaal van een tempel te staan, waaruit weldra de ware goden der physica te voorschijn zouden treden, bij wier verschijning al het oude te niet moest gaan en de heerschappij van iets nieuws, dat beter was, aanvangen. Men geloofde inderdaad iets wezenlijks voor zich te hebben, terwijl het toch van het denkbeeldige het denkbeeldigste was. En zoo moest dan ook dit spook vervliegen gelijk kaf voor den wind; al had het eene reuzengestalte, toch verdween het bij onbevangen onderzoek, zoo als menige andere reuzengestalte, die wij in hef halfdonker op onzen weg ontmoeten. De wetenschap gevoelde zich reeds te sterk en duldde de dwaze handelingen, die de phantasie opwekten en het verstand trachtten te misleiden, op den duur niet meer.
Eindelijk moest het spooksel, dat gedurende zoo vele eeuwen de menschheid misleid had, wijken, en heden ten dage zijn de beoefenaars der natuurwetenschap weder, hetgeen zij in de grijze Oudheid waren, magiërs in den waren en edelsten zin des woords. Heden, zoo als toen, leidt het gansche streven alleen daarheen de natuur te leeren kennen en zich dienstbaar te maken, maar in het vertrouwen op Gods hulp en op eigene kracht, zonder medehulp van booze geesten. Welke de gevolgen van dat streven zijn geweest, leert ons de krachtige vooruitgang van alle takken der nijverheid in de laatste vijftig jaren.
De vroeger zoo gevreesde magiërs - in den kwaden zin van het woord - zijn in onze dagen gedaald tot kunstenmakers en goochelaars, en zij zijn zeer onschuldige wezens geworden. Wel is de toeloop, dien zij hebben, zeer groot, en even zoo de verbazing over hetgeen men ziet, maar de vrees, en daarmede de macht, is sedert lang verdwenen. Men staat niet meer verbaasd over de wonderen, maar alleen over de vlugheid waartoe de mensch, bij natuurlijken aanleg en geschiktheid, het door aanhoudende oefening brengen kan. Hunne schuld moge het al niet zijn, dat het zoo is, maar de wetenschap maakt het aan ieder gemakkelijk, aan hare hand achter de schermen te kijken, en daar vallen zelfs den lichtgeloovigen de schillen van de oogen.
De natuurwetenschap treedt als onverzoenlijke vijandin tegen het bijgeloof op. Door haar ijverig streven om de wetten te leeren kennen, waardoor de natuur beheerscht wordt, komt zij tot het volle besef en deelt zij mede dat die wetten eeuwige redewetten zijn, en dat in de natuur niets in strijd met die wetten gebeuren kan. Door de pogingen, welke de wetenschap voortdurend in het werk stelt, om de waardij van hare leer in het praktisch leven te doen uitkomen, wekt zij nadenken, den gevaarlijksten vijand van het bijgeloof, bij duizenden, en dat is hare grootste verdienste.
Maar gemakkelijk is het niet, de eeuwenoude kwaal uit te roeien. Het geloof aan bovennatuurlijke krachten, die ingrijpen in den regelmatigen gang der natuur, is niet geheel verdwenen.
Zelfs is aan onzen tijd, die, in het vertrouwen op de macht der natuurwetenschap, met voornamen, spotachtigen of medelijdenden blik op het bijgeloof nederziet, de beschamende waarheid niet bespaard gebleven, dat eigenlijk het geloof aan wonderen nog even sterk heerscht als vroeger.
Het is immers nog zoolang niet geleden, dat de manie van den tafeldans zich over Duitschland verbreidde en haren weg nam door geheel Europa. Met bliksemsnelheid werd het bericht van de eerste gelukte proeven door nieuwsbladen van alle landen in ons werelddeel, den volke verkondigd. De gemakkelijk in te stellen proefneming werd niet duizend, maar millioenmaal herhaald, en allerwege werden zelfs de ongeloovigsten tot opgewondene voorstanders van het volstrekt niet nieuwe wonder bekeerd. Er was bijna geen huis in gansch Europa waar de tafels niet moesten dansen!
Eene ware woede had de geesten overmeesterd, zoodat de dansende tafels, waarbij spoedig de klopgeesten kwamen, alle andere belangen op den achtergrond drongen. En welke fraaie onzin werd niet door de geleerden aan het volk verkondigd, om de geheimzinnige krachten, die hierbij in het spel kwamen, te verklaren!
Hij die dezen dollen tijd niet zelf beleefd en opgemerkt heeft, zal zich daarvan bezwaarlijk een zuiver denkbeeld kunnen maken. Onnoozeler kan de mensch zich wel nooit hebben aangesteld Heden lacht het ‘beschaafde publiek’ over de vereering der verstandige, dansende en kloppende tafels, die overigens met de uitvloeisels van het grofste bijgeloof en de onzinnigste letterknechterij in zeer nauw verband staat. Maar daardoor zijn wij geenszins zeker tegen eene nieuwe soortgelijke uitbarsting.
Intusschen heeft de erkenning der belachelijkheid van tafeldans en tafelkloppen, waartoe men thans is gekomen, ons niet bewaard tegen de optreding der zoogenaamde spiritisten, eene waarlijk niet verbeterde uitgave der vereerders van den tafeldans, die zich in de Noord-Amerikaansche Unie zoo weelderigverspreid heeft dat de aanhangers van het spiritisme thans nog bij diuzenden geteld worden. In Amerika had men uit het innig verkeer met de geesten der afgestorvenen, die op de roepstem der ‘mediën’ gehoorzaam verschijnen, zulke gewichtige leerstellingen afgeleid, dat men daar reeds aan eene groote hervorming in maatschappij en Kerk begon te denken. Men trachtte de belangrijke mededeelingen uit het rijk der geesten met het Chris-