Een praatje over spinnen.
Om al de eigenaardigheden, die deze diertjes kenmerken, op te noemen, is een vergrootglas en veel ontleedkennis en liefhebberij noodig, maar 't is geene ontleedkundige les, slechts een praatje over de spinnen, wat we voorhebben.
De bek van de spin is kunstig samengesteld bij wijze van twee schaarvormige kaken, die er op gemaakt zijn om wat er tusschen komt geducht vast te pakken. In de bovenkaak, die in een grijpklauwtje eindigt, bevindt zich de zoogenaamde giftklier. Daaruit vloeit als het dier nijdig is - niet waar, men zegt ‘nijdig als eene spin?’ - een wit vocht dat zuurachtig is, zeggen de natuuronderzoekers, en die zullen het wel weten. Die geleerde heeren beweeren ook, dat dit vocht de vliegen bedwelmt. Zoo is een hap genoeg om de flinkste vlieg, die onbesuisd in het net van eene kruisspin terecht komt, flauw te doen vallen; men kan het dagelijks opmerken, vooral in den schoonmaaktijd, waarin men zeker wel eene spin ontmoet: want waar dient anders het schoonmaken voor?
De spin is niet gulzig, zij is recht zuinig, want als zij geen appetijt heeft dan wordt het bedwelmde vliegje tot later bewaard en soms eerst na een paar dagen met smaak opgepeuzeld.
De zuinige mier van de fabel had dus evengoed eene spin kunnen zijn.
Hoeveel oogen denkt ge dat eene spin heeft? Daar moet het vergrootglas bij te pas komen. Die kleine stipjes die ge met goed toekijken op den rand van den kop waarneemt zijn de oogen. Ge telt er acht als ge goed gezien hebt. Men zou haast zeggen dat ‘hij kijkt als eene spin’ zou beduiden: hij kijkt ferm uit zijne oogen en toch beteekent het wat anders, en 't is geen compliment.
Met zooveel oogen is het geen wonder dat het dier niet houdt van fel licht. In donkere hoekjes vindt men er meer dan in het volle licht. Of zou dat ook al komen, omdat de zorg der huismoeders ze meedoogenloos verbant, waar zij zich durven vertoonen op zichtbare plekjes?
Houdt eens eene kaars bij een spinnenweb, ver genoeg verwijderd om het uitwerksel niet aan overgroote hitte toe te schrijven, en of ge ze beenen zult zien maken met hunne vier paar lange pooten.
Spinnen zijn ook muzikaal, zegt men. Men verhaalt dat Pellisson, die lotgenoot van Fouquet's ongenade, in de Bastille eene spin vond, die een goede maat werd met dien verlaten gevangene. Zij kwam eten uit zijne hand als hij floot, en als er buiten op den doedelzak werd gespeeld, dan kroop zij te voorschijn. Men heeft dit geval trouwens meer opgemerkt en men verhaalt zelfs dat eene spin zich op een concert te Leipzig geregeld neer liet zakken en bleef luisteren naar een viool-solo, om zoo gauw als eene spin naar boven te klauteren wanneer het volle orkest weer speelde.
Van al de zintuigen is echter het gevoel bij deze dieren het sterkst ontwikkeld. Blaas eens tegen een web en vinnig zal zij de pootjes klauwen. ‘Zij is kriegelig als eene spin.’
Hare wonderlijkste hoedanigheid is echter de kunst, waarmede zij haar web spant. De halfmaan vernietigt menig kunststuk, dat door duizend menschenhanden niet is na te bootsen. Toch willen we ze niet in de ‘stofnesten’ laten zitten. Dit zou ons elke huisvrouw kwalijk nemen.
Het vergrootglas moet er weer bijgehaald worden. De organen, die men spinselklieren noemt, bevinden zich in het achterlijf van de spin. Het zijn kleine buisjes met eene taaie lijmachtige stof gevuld, draadfijn, neen ragfijn, want het is rag; die vloeibare stof wordt hard, bevriest in zekeren zin zoodra zij aan de lucht is blootgesteld.
Het web zelf bestaat uit ontelbare draadjes. 't Is ongeloofelijk wat de natuuronderzoekers beweren. Elke draad van het web zou bestaan uit 6000 nog dunner draadjes. Geen wonder dus dat ‘zoo fijn als rag’ eene spreekwijze is, die niet spoedig wordt toegepast en dan nog gaat de vergelijking evenals de meeste volstrekt niet op, want er kunnen nog andere cijfers spreken; de poriëndraadjes vormen bij tienduizenden nog niet de dikte van een menschenhaar. Er is zelfs een natuuronderzoeker, die beweert dat er vier millioen dier draadjes noodig zijn, om de dikte te bereiken van een hoofdhaar.
Er is nog zeer veel merkwaardigs te vertellen van de spinnen, maar langdradig te worden bij het behandelen der spinnen komt niet te pas.
In hoever het zien dezer dieren van invloed is op de dingen die komen zullen, kan elk het best zelf beslissen, de wetenschap heeft zich met dat allerbelangrijkst vraagstuk nog niet bezig gehouden. Of het geluk of ongeluk beduidt, dat zijn maar bijgeloovige praatjes, die vrij onschadelijk zijn, omdat elk er mee lacht. Onthoude wie wil: 's morgens druk, 's avonds geluk.
De oude sage van het ontstaan der spin mag nog wel eens herinnerd worden, mogelijk vermurwt dat het hart der lezeressen wel, die maar steeds huiveren van de ‘akelige spin!’
Arachne, de dochter van Idmon, een purperverver te Colophon, had het zeer ver gebracht in de kunst van weven. Toen de nymfen van de Tmolus en Pactolus haar werk bewonderden was zij vermetel genoeg om Pallas, hare meesteres, tot een wedstrijd uit te dagen. De godin, zoo verhaalt de fabelleer, verscheen in de gedaante van een oud vrouwtje en toen zij aan het werk van Arachne kwam, vernielde zij het weefsel van Idmons dochter. Deze, radeloos over dien onrechtmatigen toorn, wilde door ophanging een einde maken aan haar leven, maar Pallas sneed de koord door en veranderde Arachne in eene spin (araignée). In deze gedaante houdt zij zich nog altijd met weven bezig als om het vernielde werk te herstellen.