De kruidkundige in de Alpenhut.
Hoe het mogelijk is, dat die oude heer uren lang in 't gebergte ronddoolt, alleen om die onooglijke plantjes en kruiden te zoeken, die een ander nog niet eens beziet, is voor het schalksche Tyroler meisje een raadsel. Ook haar vader lacht er mee, want hij weet op de bergen wel wat beters te vinden, dan varens, edelweis en alpenrozen. Toen hij nog jong was, kon hij in 't voorbijgaan wel een takje afplukken en op zijnen hoed steken en zoo iets doet zijne dochter thans ook, want eene kleurige bloem staat goed in heur donker haar; maar ze zouden het toch niet in het hoofd krijgen er zooveel werk van te maken, als de oude professor. Ieder jaar komt hij zijne vacantie in de bergen doorbrengen, en telkenmale als dan het geluk wil, dat hij een plantje vindt, waarmee zijn herbarium nog niet is verrijkt, geraakt de anders zoo stemmige man in de hoogste verrukking. Als hij met zijn alpenstok er 's morgens vroeg op uitgaat, dan zou hij voor een exemplaar van ik weet niet welke rariteit uit de alpenflora zijn leven wagen. Zijne blikken bus bevat soms weinig; want niet elken dag heeft hij het buitenkansje zijne verzameling, die al zoo rijk is, nog met iets zeldzaams aan te vullen.
Vandaag echter is hem zoo'n geluk te beurt gevallen en trotsch toont hij aan zijne herbergers den gevonden schat, te innig vergenoegd om zich te ergeren aan den ongeloovigen, schier medelijdenden glimlach, waarmede die onkundigen zijne mededeelingen aanhooren.
‘Onwetende eenvoud en eenvoude wijsheid’ zijn hier bevallig samengebracht.