Een en ander uit de geschiedenis van den landbouw.
(Slot.)
Eerst in de achttiende en negentiende eeuw gelukte het den landman, onafhankelijk en zelfstandig te worden. Aanzienlijke mannen stelden hem in staat, zich vooruit te werken en de bijna onoverkomelijke hinderpalen, welke hem in den weg stonden, te overwinnen. Groote natuurvorschers en ijverige staathuishoudkundigen hielpen den omzichtigen landman uit zijne ellende en leerden hem van de hulpmiddelen voor den landbouw gehruik maken: zij beschreven hem den invloed van lucht, water, warmte en licht op de ontwikkeling der planten en op het organische leven in het algemeen; zij leerden hem het onderscheid tusschen de verschillende grondsoorten en maakten hem nader met de bewerking van den bodem bekend.
Men leerde de doelmatige behandeling en de heilzame werking der meststoffen bij den akkerbouw kennen, terwijl de bouw en het leven van de planten in het algemeen en de verschillende landbouwgewassen in het bijzonder niet lang verborgen bleven. Het oude twee-akkerstelsel, volgens hetwelk de eene helft van een akker met halmgewassen beplant werd en de andere onbebouwd bleef, kende men nog slechts als eene nalatenschap der oude Romeinen. Het daarop gevolgde Frankisch Ale mannische drie-akkerstelsel, met zomer- en wintergraan, waarna de akker het derde jaar braak lag, was in zijn tijd wel voldoende voor de toenmalige behoeften, doch ook daaraan kon op den duur niet worden vastgehouden.
Tegen het einde der middeleeuwen werd in Italië de landbouw weer degelijk beoefend, en in de nieuweren tijd volgden - met Engeland aan de spits - Oostenrijk, België, Nederland, Duitschland, Zwitserland en Frankrijk. De wetgeving der Fransche republiek en van het keizerrijk hief in de verschillende landen, waarover de Fransche overheersching zich uitstrekte, de laatste overblijfselen van het leenstelsel en de heerendiensten op en bevrijdde aldus den landbouw van een zijner drukkendste lasten.
De invoering der aardappelen en van den klaverbouw had eene verbetering van het drie-akkerstelsel ten gevolge en bracht den landbouw alzoo weer eene nieuwe schrede voorwaarts, terwijl door het in den laatsten tijd in zwang gekomen stelsel van de verwisseling der vruchten de bebouwing van den bodem zoo doelmatig kon plaats hebben, dat zij de rijkste productie opleverde. De invoering der drainage of drooglegging, van de guano, het beendermeel en de kalizouten waren daarbij van onberekenbaren invloed. Door het afwisselend telen van verschillende vruchten na elkander op denzelfden grond werden al de voedingsstoffen van den bodem stelselmatig gebruikt en tevens verschoond, ten einde op den duur den grond niet uit te putten. De hoofdzaak was en bleef goede bemesting, in verband met de veeteelt, en degelijke kennis zoowel van de behandeling van den bodem als van de verschillende gewassen. De groote vorderingen in de natuurwetenschappen en de bijzonder gewichtige verbouwing van klaver en ander veevoeder hebben in den landbouw eene volslagen omwenteling en wezenlijke verbeteringen teweeggebracht.
Amerikanen en Engelschen trachten de stoomploeg en alle mogelijke stoomwerktuigen aan den landbouw dienstbaar te maken, terwijl ook de overige volken er op uit zijn, de verschillende landbouwgereedschappen te verbeteren en zooveel mogelijk den kostbaren menschelijken arbeid uit te sparen. De tegenwoordige productie heeft in de landbouwerswereld eene geheele omkeering teweeggebracht, waartoe de scheikunde, het gebruik van machines, steenkolen, spoorwegen en groote kapitalen elk het hunne hebben bijgedragen.
De voortdurende uitbreiding van het spoorweg- en telegraafnet, die op alle takken van menschelijk bedrijf haar invloed heeft doen gevoelen, is ook op den landbouw niet zonder uitwerking geweest. Was deze te voren van de plaatselijke omstandigheden der afzonderlijke landen afhankelijk, thans zag hij voor zijne voornaamste voortbrengselen de wereldmarkt geopend. Maar thans regelde zich ook de prijs naar den gezamenlijken aanvoer uit alle landbouwende streken, zonder dat op de bijzondere omstandigheden van elk land afzonderlijk acht werd geslagen. De gevolgen dezer verandering zijn nauwelijks te overzien. Zoodra bij voorbeeld de Donaulanden en Rusland voor het wereldverkeer werden geopend, zoodra de overzeesche graanlanden, vooral in Noord-Amerika, door spoorwegen toegankelijk werden en het verkeer tusschen de Oude en de Nieuwe Wereld zoo aanmerkelijk werd vergemakkelijkt, moest de graanovervloed dier landen, die wat bodem en klimaat betreft in veel gunstiger omstandigheden verkeerden, de Europeesche productie als vanzelf overvleugelen. De Europeesche landbouwer kreeg dus te worstelen met eene concurrentie, waartegen hij lang niet altijd is opgewassen, en vooral de Belgische landbouwer weet er van te spreken hoe de binnenlandsche markt gedrukt wordt door den ontzaglijken invoer van buiten, die dank zij het vrijhandelstelsel ons kleine vaderland met vreemde producten overstroomt.
Tegenover de veel gunstiger omstandigheden waarin zich de Amerikaansche graanbouw verheugt, kan de Europeesche zich alleen handhaven door van al de hulpmiddelen gebruik te maken, welk eene eeuwenlange ondervinding, eene dichter bevolking en al de eigenaardigheden van bodems- en luchtsgesteldheid aan de hand doen. Wat ons vaderland betreft, het ligt misschien voor hand dat dit op den duur de bescherming van den landbouw, door middel van een billijk invoerrecht, niet zal kunnen missen.
Het ligt in den aard van den landbouwersstand dat elke verandering in het heerschende stelsel slechts langzaam en geleidelijk plaats heeft. Graat men echter de ontwikkeling van den Europeeschen landbouw sedert het midden dezer eeuw tot op onze dagen na, dan ontwaart men grooten vooruitgang, zoowel wat de doelmatiger bebouwing betreft als wat aangaat het streven naar fijner en kostbaarder voortbrengselen, waarvoor door de ontwikkeling van het spoorwegnet steeds nieuwe afzet verkregen wordt.