Fransche Bruiloften,
(Slot.)
Een paar uren ten Zuiden van Orleans en Blois strekt zich eene armoedige, schrale, ongezonde landstreek uit, la Sologne geheeten; hare bewoners lijden voortdurend aan de koorts. Natuurlijk wordt deze landstreek weinig door vreemdelingen bezocht. Ten gevolge daarvan heeft de bevolking haar nationaal karakter en hare oude gebruiken getrouw bewaard. Dat bij dergelijke ellendige toestanden lichaam en ziel zich niet krachtig kunnen ontwikkelen, spreekt vanzelf.
Ook hier worden echter huwelijken gesloten en dus bruiloften gevierd en het bijgeloof speelt daarbij eene groote rol. De Solognaat veroorlooft zijne vrouw bij het trouwen niet zelve den trouwring aan haren vinger te steken, maar hijzelf schuift hem voorzichtig tot aan het derde lid; deed hij anders, dan zou zeker zijne vrouw de baas in het huis worden. Gedurende de plechtigheid houden beiden eene brandende kaars in de hand en men gelooft stellig, dat degene, wiens was het verst is opgebrand, het eerst zal sterven. Bijna ongelooflijk klinkt het volgende gebruik: terwijl de priester de trouwmis voorleest, steekt men de bruid en den bruidegom van achteren tot op het bloed, om te zien, wie van beiden het meest jaloersch zijn zal. De bruiloft duurt eenige dagen achtereen: daar wordt gedanst, gespeeld en gedronken. Niet alleen worden de buren uitgenoodigd, maar ook de dienstboden, daglooners, de gebrekkelijken en de kinderen. Ieder der genoodigden mag van zijn kant weder anderen uitnoodigen. Op den eersten dag wordt, na het feestmaal, waarop, al is de keuken niet van de fijnste soort, ieder volop eten kan, eene inzameling gehouden voor de verloofden. Die inzameling geschiedt op verschillende wijzen: dan eens geeft de jonge vrouw haar bruidsbouquet aan de bruidsmeisjes; deze voeren op den schellen klank der dorpsviool eenige dansen uit, waarbij de bouquet van hand tot hand gaat en de danseressen de gasten tot mildheid aansporen; op een anderen tijd houden vijf boerenmeisjes, die in optocht rondgaan, de inzameling. De voorste heeft een spinrok en een wiel in de hand, toont ze den gasten en zingt daarbij:
L'épousée a bien quenouille et fuseau
Mais de chanvre, hélas! pas un écheveau
Pourra t elle donc filer son trousseau?
hetgeen beteekent: De jonge vrouw heeft wel spinrok en wiel, maar, helaas! geen strengetje hennep. Hoe wil ze nu haar uitzet spinnen?
De tweede ontvangt in een beker der jonggehuwden de giften, de derde schenkt de gulle gasten in; de vierde veegt hun met eene servet den mond af en de laatste, gewoonlijk de aardigste, geeft hun tot dank een kus. Op den laatsten dag der bruiloft beleeft men nog grootere grappen. Op een staak wordt eene steenen kruik geplaatst; de gasten gaan nu, geblinddoekt en met een stok gewapend, in de richting van de kruik, om haar met een slag te verbrijzelen; hij, die zoo gelukkig is, daarin te slagen, heeft het recht de jonge vrouw te kussen; wien het mislukt, moet op een troon van loofwerk plaats nemen; men schenkt zijn roomer vol en ieder doet, alsof men met hem wil aanstooten. Hij moet nu zoolang drinken, totdat het hem gelukt, het glas van een zijner plaaggeesten aan te raken, die dan zijne plaats inneemt, totdat ook hij weder wordt afgelost.
Eene andere streek, waar het landvolk nog vele eigenaardige gebruiken en bijgeloof heeft bewaard is ‘le Bourbonais’, dat ten zuiden aan Auvergne grenst. Een handdruk bij het dansen op het ‘Apport’ (zoo worden hier de volksfeesten en kermissen genoemd) door de andere partij beantwoord, is veeltijds de inleiding tot een toekomstig huwelijk. Eenigen tijd na den handdruk komt op een Zondag-morgen de jonkman in gezelschap van een persoon, die als bemiddelaar zal optreden, een bezoek brengen aan de ouders der uitverkorene. Onmiddellijk na de aankomst wordt de pan op het vuur gezet; bakt men slechts een eierkoek dan kan hij zoo goed als zeker zijn, dat zijn aanzoek is afgeslagen; wordt echter een fijner gebak, gewoonlijk appelbeignets, bereid, of laat men den jongen minnaar een oogenblik den steel van de pan vasthouden, dan is hij aangenomen; hij kan zich dan beschouwen als een lid der familie. Op den dag vóór de bruiloft hoort men buiten een doedelzak; het hart der bruid klopt hevig onder het ruwe keurslijf. Inderdaad het zijn de jongelieden uit het dorp, die den bruidegom begeleiden; deze brengt de geschenken en komt het hemd ophalen, dat hij uit de handen zijner bruid zal ontvangen. Maar het binnenkomen moet volgens de regels gaan; men treedt maar zóó niet bij de ouders der bruid binnen! De deur is gesloten; men moet met den doedelzak aankloppen, met niets anders en daarbij het volgende vers zingen, waarbij, evenals bij alle dorpsverzen, weinig gelet wordt op de regels van de kunst:
‘Ouvrez, ouvrez la porte,
De beaux cadeaux à vous présenter.
Hélas! ma mie, laissez nous entrer!’
Vrouwenstemmen antwoorden van binnen:
‘Mais, vous laisser entrer?
Ma mère est en tristesse;
Une fille d'aussi grand prix
N'ouvre pas la porte à ces heures-ci.’
Nu beginnen de jongelieden weder te zingen en sommen alle geschenken op, die zij medebrengen: kanten, een zakdoek, een ring, een voorschoot, enz. Maar de jonge meisjes daar binnen blijven onvermurwbaar, totdat de jongelieden buiten zingen: ‘Un jeune garçon à vous présenter!’ Bij deze bepaalde woorden wordt de deur geopend, want dat is toch de grootste vreugde, waarop een meisje hopen kan, en de vroolijke schaar treedt naar binnen. Maar de meisjes hebben zich verscholen onder doeken; de bruidegom moet nu raden, wie de bruid is en zijn hand op haar leggen, anders blijft hij den ganschen avond van haar verwijderd. Slechts zelden vergist de bruidegom zich, om de eenvoudige reden, dat beiden voor die vergissing moeten boeten, een vinger, die door den doek heen hem in de knie knijpt, een zachte druk op zijn voet, een onderdrukt lachje, dat men herkennen moet, komen den zoeker steeds te hulp. Den anderen dag wacht men de jonggehuwden op, als zij uit de kerk komen, met eene schotel vol soep, waarvan zij nu als bewijs dat zij één zijn geworden, met denzelfden lepel moeten proeven. Maar de landelijke booswichten hebben eene groote hoeveelheid peper in de soep gedaan - eene leelijke grap, die de bruid gewoonlijk een paar uren hoesten kost. Zoodra de jonggehuwden bij hunne thuiskomst den drempel der woning overschrijden, moet de jonge bruid van alle aanwezige jonge mannen een kus aannemen.
In Boven-Normandië komen gewoonlijk de ouders of de jonkman zelf de hand van het meisje vragen, in Neder-Normandië geschiedt dit door tusschenpersonen. Het bijgeloof speelt ook hierbij eene groote rol. De oude vrouwen in het departement Eure kunnen u talrijke hinderpalen mededeelen, waarop een meisje stooten kan, dat in de termen valt om te trouwen. Trapt zij b.v. eene kat op den staart, dan trouwt zij in geene zeven jaren, trapt zij eene op den poot in geene drie jaren. Men kan zich voorstellen dat de vrouwelijke jeugd daar te lande een hekel heeft aan al wat kat heet! En hoe angstig bewaakt een meisje in Normandië het water, waarmede het vaatwerk moet worden gewasschen. Raakt dit aan de kook, dan kan zij het trouwen wel uit haar hoofd zetten De optocht naar het raadhuis gaat paarsgewijze, eene viool voorop, evenals te Nantes, en onder het afschieten van geweren en pistolen. Op de meeste plaatsen wordt bij het feest de straat versperd door een met linten en bloemen versierd sterk touw; de doorgang wordt gekocht met een geschenk in geld.
Te Quillebeuf aan de Seine heerschte een zonderling gebruik, dat nog niet geheel is afgeschaft. Na de trouwplechtigheid begaven zich eenige gasten naar de woning van den echtgenoot, terwijl de jonge vrouw achteraan kwam, aan de deur klopte en verzocht om binnengelaten te worden. Door deze handeling toonde zij zich te onderwerpen aan het gebod: ‘En hij zal uw heer zijn.’
Het volgende zonderlinge gebruik bestaat in het departement der Ome. De jonge man neemt geen deel aan den feestmaaltijd, maar bedient de gasten en deelt alle werkzaamheden met den kok; alle eer wordt der jonge vrouw bewezen, die in het midden eener hoefijzervormige tafel zit; haar stoel is met wit linnen bedekt en versierd met drie bloemkransen; een wit laken hangt achter van haar stoel af tot op den grond. Het onthaal der gasten is rijk en de maaltijd wordt slechts afgebroken om te dansen. De kousenbanden der bruid worden hier nog werkelijk door den jongste der gasten afgenomen en daarna in stukken geknipt en verdeeld.
Overal in Normandie vereenigen zich de gasten op den Zondag na de bruiloft nog eens, om ter eere van de jonggehuwden vroolijk te zijn. In het departement der Orne noemt men dat: ‘fouetter le chat’, of: ‘faire le raccroc’ (de gelukkige nastoot of naworp) of ook wel ‘manger la paille du lit de la bru’ (het bedstroo der schoondochter opeten).
De oorspronkelijke zeden van alle volken hebben iets onfijns, ruws; bij meerdere beschaving wordt dat ruwe ook ruw gevonden. De groote