De gewone of huisvlieg.
De vlieg ontleent haar naam, evenals zoovele andere dieren en planten, aan de meest kenmerkende eigenschap, die men bij het insekt heeft waargenomen. De vlieg is waarlijk een der grootste wonderen van Gods natuur. Wie hare vlucht met aandacht nagaat, zal spoedig bemerken dat zij zich even gemakkelijk vóórals achterwaarts beweegt, en dat met eene snelheid van 20 mijlen per uur. Achter hare eigenlijke vleugels bemerkt men nog twee vluchtorganen, die het insekt wel niet tot vliegen dienen, maar om in de lucht te wiegelen.
Op deze bewerktuiging hebben de meeste vlieglustige avonturiers dan ook hunne vliegmachines voor den mensch gebouwd. De pooten van de vlieg, even geschikt voor den houten zolder als de glazen ruit, zijn nog heden een half geheim voor den natuuronderzoeker. Vroeger meende men dat deze organen voorzien waren van eene soort van luchtpomp, waardoor onder de pooten eene leegte ontstond, die de vlieg in staat stelde zich aan het glas te hechten, evenals het zoogenaamde ‘plaklêerken’, waarmede de jeugd ge woon is zich te vermaken op het plaveisel.
Deze theorie heeft het altijd aan duidelijkheid ontbroken en maakte dan ook in 1664 reeds plaats voor eene andere, die aan het insekt verscheidene van haken voorziene klauwen toeschreef, waarmede het zich met behulp van eene zelfuitgestorte vloeistof, aan allerlei soorten van voorwerpen vastklemmen kon. Nog geene drie jaren hielden deze theorieën - meest Engelsche - zich staande of werden zij ten minste betwijfeld, tot dat de beroemde Leeuwenhoek met zijn verbeterd microscoop werkelijk bij de vlieg eene soort van gehaakte borstels waarnam, die, zooals later (1854) door een Engelschman bewezen werd, zelfs hunne sporen op het glas achterlieten. In hoofdzaak keerde deze Engelschman Wentworth terug tot de oude zuigertheorie. Hij meende verder aan iederen poot der vlieg niet minder dan 12,000 zuigbuisjes te hebben ontdekt, waarvan de uiteinden slechts het 1500ste deel van een duim dikte hadden. Geen wonder dat de gewone huisvlieg niet zwaarder weegt dan een halve gram. Zeer opmerkelijk zijn nog de twee voelhorens (antennae) der vlieg, die 17,000 openingen zouden bevatten, waarin men de ooren van het insekt wil zien. Tong, kaken en lippen meent men dan in één orgaan vereenigd te zien. In vergelijking van haren ganschen lichaamsbouw en verreweg de meeste der onderdeelen daarvan heeft de vlieg merkwaardig groote oogen. Deze zijn samengesteld uit eenige duizenden buisjes of oogjes, waarvan elk op zich zelf een volkomen menschenoog gelijkt.
De aangewezen taak der vlieg in de natuur schijnt wel te bestaan in het verslinden van die allerkleinste diertjes, wier kortstondig bestaan spoedig tot bederf van lucht en leven zoude voeren. Aan den grooten natuuronderzoeker Linnaeus wordt het beweren toegeschreven dat drie vliegen gemakkelijker een dood paard zouden kunnen verslinden dan een horzel. Welke bedoeling er in dit zonderling beweren gelegen moge hebben, zeker is 't dat zoo'n onnoozel diertje als de gewone of huisvlieg ook bij den tegenwoordigen staat der wetenschap nog overvloedig stof tot nadenken, onderzoek en bewondering afdwingen moet.