Leer om leer.
Eene anecdote uit het leven van Weber.
De groote componist Weber maakte eens in gezelschap van eenige dames een watertochtje op de Theems en begon ter verpoozing op de fluit te spelen, voor welk instrument hij eene bijzondere virtuositeit had. Maar toen hij zijn vaartuigje door een anderen boot vol jonge officieren gevolgd zag, hield hij eensklaps op en borg de fluit weg.
‘Waarom houdt ge nu op met spelen?’ vroeg een der militairen.
‘Om dezelfde reden, als waarom ik ben begonnen te spelen,’ hernam Weber.
‘En wat voor reden is dat dan?’
‘Wel, dat ik er pleizier in had.’
‘Zoo!’ hernam de ander, ‘vat dan uwe fluit maar weer aanstonds op, anders zou ik er wel eens pleizier in kunnen hebben, u in de Theems te gooien.’
Weber, ziende dat de dames door die onbesuisde bedreiging verschrikt werden, toonde zich inschikkelijk en hervatte gewillig zijn spel.
Maar zoodra hij met de anderen uit den boot gestapt was, trad hij op den onbeschoften jonkman toe en zei hem op een toon, die geene tegenspraak toeliet:
‘Mijnheer, ik was bang uw gezelschap en het mijne te storen, daarom heb ik zoo even uwe onbeschaamdheid laten voorbijgaan, maar morgen zult gij er mij rekenschap over geven. Om tien uur zult ge mij in Hydepark vinden, en als ge wilt, zullen we een duel met den degen hebben; getuigen hebben wij niet noodig; het geschil bestaat alleen tusschen ons beiden en het is onnoodig daar anderen in te betrekken.’
De jonge officier nam de uitdaging aan. Den volgenden morgen waren beiden op den aangeduiden tijd op de afgesproken plaats; de militair trok zijn degen en zette zich in postuur. Maar Weber zette hem onmiddellijk een pistool op de keel.
‘Zijt ge hier gekomen om mij van kant te maken?’ riep de officier uit.
‘Neen,’ antwoordde Weber bedaard; ‘maar wees zoo goed aanstonds uw degen in de scheê te steken en een menuet voor me te dansen, of ge zijt een man des doods.’
De jonkman spartelde nog een oogenblik tegen; maar de flinke en vastberaden taal van zijne tegenpartij noopte hem wel aan diens verlangen te voldoen, en hij voerde dan ook de begeerde menuet uit, ondanks de aankomst van enkele getuigen, die dit zonderlinge tooneeltje verbaasd aanstaarden.
‘Mijnheer,’ zei Weber, ‘ge hebt mij gisteren tegen wil en dank gedwongen op de fluit te spelen; vandaag heb ik u tegen uw zin laten dansen; wij hebben dus nu afgerekend, maar als ge nog niet voldaan mocht wezen, ben ik bereid u elke voldoening te geven, die ge maar verlangt.’
Tot eenig antwoord reikte de officier hem de hand en verzocht den grooten componist hem wel met zijne vriendschap te willen vereeren, en van dat oogenblik af ontstond tusschen beiden eene vriendschapsbetrekking, die tot den dood des beroemden toondichters heeft voortgeduurd.