De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 349]
| |
intrede van maximiliaan van oostenrijk in de stad gent. (1477.)
| |
[pagina 350]
| |
hem eens aan het verstand brengen, hoe men het moet aanleggen, om zijne maag ziek te maken. Wellicht lukt het ons langs dien weg beter! Om zijne maag in den grond te bederven, is het in de eerste plaats noodig om zoo gauw mogelijk te eten. Men kauwe de spijze niet, maar zwelge ze dadelijk door het keelgat. De koopman of geleerde begeve zich met het hoofd vol gedachten aan den disch; hij verorbere dan in den kortst mogelijken tijd de grootst mogelijke hoeveelheid voedsel, zonder te vragen of het gemakkelijk of moeilijk verteerbaar is. Hij zorge slechts dat zijne maag gevuld worde. Hij handele vooral zoo met week brood, vet vleesch, nieuwe aardappelen, zuurkool, grauwe erwten, pruimen en meer dergelijke kostjes. Nu kan het wel gebeuren, dat hij een poosje later klaagt over ‘drukking op de maag’ en zijne verwondering te kennen geeft, dat het eten hem bezwaart;’ maar als de dokter hem vraagt: of hij zijn eten gekauwd heeft, dan weet hij daarop geen antwoord te geven, omdat hij waarlijk niet weet, of hij dat wel gedaan heeft. Hij beschouwt dat trouwens als eene natuurlijke zaak, die ‘van zelf spreekt,’ ofschoon hij werkelijk gehandeld heeft als iemand, die met dat natuurlijke niets te maken heeft. Zoo hoort men tal van menschen klagen, dat zij dit of dat niet kunnen verdragen, of dat dit of dat voedsel minder gemakkelijk verteerbaar is. Verteerbaar en goed toebereid voedsel is voor elke gezonde maag geschikt, mits het in den mond behoorlijk voor de vertering is voorbereid. Zoo houdt de volksmeening versch brood voor moeielijker verteerbaar dan oudbakken. Het omgekeerde is echter waar. Maar de reden waarom het eerste menigeen meer bezwaart dan het laatste, is gelegen in de omstandigheid, dat men het voor zijne weekheid niet de moeite waard acht, om te kauwen, terwijl men wel genoodzaakt is het droge, oudbakken brood te vermalen, opdat het door het keelgat kan glijden. Probeer het eens, om den omgekeerden weg in te slaan, en gij zult bemerken, dat ik gelijk heb. Waarom is hetzelfde het geval met ongekauwde peulvruchten en jonge aardappelen? Omdat de voedende bestanddeelen daarvan besloten zijn in taaie, onoplosbare plantencellen, die wel door de harde maalsteenen in den mond, maar niet door de zachte wanden der maag gebroken kunnen worden. En om goed te kunnen kauwen heeft men goede kauwwerktuigen noodig, namelijk gezonde tanden. Wil men de voldoening van zulk eene bezwaarde maag volkomen smaken, dan wende men alles aan, om zijne tanden te bederven. Het beste middel daartoe is, om al zijn vloeibaar voedsel zoo heet mogelijk te gebruiken. Een warmtegraad van zoo wat 85° Celsius of 185° Fahrenheit kan wel volstaan. Nu zal men aanvankelijk zich wel wat den mond en de keel branden, maar aan die hardingskuur gewent men spoedig. Ook de maag wordt welhaast met eene harde korst bedekt door het gloeiende vocht, dat haar weefsel verschroeit en hare zenuwen afstompt; en weldra klaagt men over tandpijn en moeielijke spijsvertering, geeft de schuld aan dien verduivelden suiker, die de tanden altijd bederft of aan die weergasche koû, die ons altijd tot in de maag parten speelt. Het zijn rechte flauwaards, menschen die hunne gekookte spijzen en dranken niet warmer dan 500 Celsius of 1220 Fahrenheit gebruiken. Zij zeggen met Talleyrand: de koffie smaakt eerst lekker, als hij zoo heet als de hel is. Gloeiende punch, heete rumgrog: dit zijn hunne geliefkoosde dranken. Echte liefhebbers van zulke gloeiende vochten zijn dan ook kenbaar aan hunne rauwe grogstem. Hunne tandenrij is eene ware ruïne en hoe het met hunne maag is gesteld, toont hun uiterlijk te wel. Het zijn wandelende zweetkamers, die naar alle richtingen hunne overmaat van warmte uitstralen. Wij hebben bij herhaling gewezen op de groote zorg, die de landman besteedt aan de doelmatige voeding van zijn vee. Niet alleen dat hij zorgvuldig het voedsel uitkiest, maar hij zorgt ook, dat het dier zijn voedsel niet te heet krijgt. Zijn kalf of verken mag zijne keel niet branden, maar zijn kind wel, - getuige de dampende pap, die het wicht wordt ingeduwd. Maar voor een kalf kan men geld krijgen en kinderen kan men nu eenmaal niet te gelde maken! De landman is eene goudmijn voor den ‘tandentrekker.’ Hij laat zijn gebit door de vette en gepekelde spijzen, die hij nuttigt, goed inroesten. Daarvan is het gevolg, dat zijne ‘blijvende tanden zoo spoedig mogelijk wegrotten.’ Verwonder u dus niet, dat het ‘boerenvolk’ zijn hard roggebrood, zijn taai pekelvleesch en spek half gekauwd naar binnen werkende, zoo veelvuldig aan ingewandsziekten lijdt. Hoeveel ‘stadslui’ zijn daarin geen haar beter dan zij? En onze ‘voorname standen?’ Het is thans smaak om evenals ‘valsch’ haar ook een ‘valsch gebit’ te dragen. Zulk een gebit mag met recht ‘valsch’ heeten, want het doet slechts schijnbaar zijn dienst. Geen kunstgebit kan het natuurlijke vervangen. Vandaar dat de hedendaagsche tandheelkunst er op uit is, om ‘holle’ tanden met goud, natuurlijk ‘tegen goud’ te vullen, zoodat de wetenschap het veel verkieselijker acht, dat het kauwen geschiede door een opgevulden natuurlijken dan door een gaven doch ‘kunstmatigen’ tand. Maar, zal men mij antwoorden, het kost toch zooveel inspanning, om zijne tanden goed te verzorgen. ‘Verbeeld u eens,’ zei mij onlangs eene jonge dame, die ‘schrikkelijk aan hare tanden sukkelt,’ ‘welk recept ik ineen boekje las, om steeds gave tanden te houden. Neem een harden tandenborstel, doop dien in een mengsel van 50 gram sterken alkohol, 8 druppelen gezuiverde carbolzuuroplossing en 5-10 druppelen pepermuntolie en daarna in een glas helder koud water. Borstel daarmede 's morgens en 's avonds de buiten- en binnenvlakten der tandkas. Tweemaal daags zulk eene operatie te ondernemen. Daar zou nog al wat tijd meê heengaan!’ Ik bepaalde mij slechts tot het lakonische antwoord: ‘Och, neen, juffer, het is veel eenvoudiger zich een half dozijn tanden te laten trekken en die door valsche te doen vervangen.’ (Wordt voortgezet.) |
|