De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe strooivlechter,
| |
[pagina 311]
| |
waren hare wezenstrekken dat de diepe rimpel, dien de dood rond haren mond had gedolven, in eenen zaligen glimlach versmolten was. - Ach, zegde Dina, ach! de arme! dat zij van hier is gegaan, zonder uwe terugkomst te kunnen zegenen!... welke troost in haar laatste uur zou dit niet geweest zijn! De jonge man bleef lang het gelaat der afgestorvene aanstaren, weggesleept door de gepeinzen, die in zijnen geest opwelden. Hij vatte het meisje bij de handen en zegde met geestdrift: - Mijne verloofde! nu zijn wij ouderloos, zonder bloedverwanten, zonder vrienden, alléén in de wijde wereld, wij hebben niets meer dan onze liefde voor elkander. Gij zijt voor mij én moeder, én zuster, én mijne lieve bruid!.... Bij grootmoeders lijk zweer ik nogmaals u gelukkig te maken. Daarvoor heb ik gedurende vijf volle jaren rondgezworven, en God lof! ik ben in mijne onderneming ten volle geslaagd. Gedurende vijf jaren heeft, in zoet en zuur, de gedachte u eens gelukkig te maken, mijnen moed ondersteund. Gedurende vijf volle jaren zijt gij, schoon en jeugdig meisje, mij getrouw gebleven!.... Ach, ik zweer u nogmaals eeuwige liefde, en grootmoeder schijnt ons zaligend toe te lachen; ja, van daarboven zegent zij onze vereeniging! - Amen...! sprak Dina, stil bij zich zelve en zij weende... Men hoorde buiten het verwarde gerucht van eenen hoop naderende menschen. - Laat ons heengaan, zegde Dina, daar zijn reeds de geburen, die den rozenkrans komen bidden. Jef nam het palmtakje, doopte 't in het wijwater, en besprenkelde kruisgewijze het doode lichaam. Nu traden verscheidene menschen de woning binnen en fluisterden zich onderling, bij het ingaan der kamer, op het zien des vreemdelings, allerlei gissingen in het oor. Niemand echter verhief uit welvoegelijkheid de stem Zoohaast de menigte in de lijkkamer vergaderd was, sprak een oud man luide: - Laat ons den rozenkrans bidden voor de zielerust der overledene! Al de aanwezigen wierpen zich op de knieën neder; eentonig en plechtig galmde het gebed in de half verlichte kamer. Na een kwart uurs verlieten de mannen het lijkhuis; de meeste buurvrouwen slopen een voor een weg, tot dat er nog een tiental meisjes overbleven, die de nachtwake bij het lijk moesten houden. Zij schaarden zich in eenen halven kring rond de bedsponde, haalden hunne stroovlecht te voorschijn, en al werkende, baden zij het Onze Vader. De twee verloofden verlieten insgelijks het vertrek. In de huiskamer zegde de jonge man: - Leg u ook maar ter ruste, Dina, en slaap zacht; want grootmoeder is gelukkig en lacht u gewis uit den hemel toe; - en wij ook zullen gelukkig wezen! - Jef, zegde Dina, over één uur was ik nog zoo angstig en bang en stierf schier van verdriet en gij hebt mij 't eerst troost gebracht.... Ja, het was eene ingeving des Heeren dat ik zoo vast aan uwe wederkomst bleef gelooven; want zie, sinds wij niets meer van u gehoord hebben, noemden de menschen mij eene zinnelooze, omdat ik op u, als op mijnen bruidegom, bleef wachten. En over één jaar als 's bakkers Trientje getrouwd is met Piet Mop; - zij wonen hierover en hebben 's Zomers een stroohoedenfabriek in Amsterdam, - dan vroeg 's meulders Karel of ik zijne vrouw wilde worden, en grootmoeder, voor de toekomst bezorgd, raadde mij aan het voorstel te aanvaarden; doch iets sprak mij in dat gij nog leefdet en zoudet wederkeeren; en ware 't anders geweest, toch hadde ik geenen andere meer kunnen liefhebben. Eindelijk heeft de pastoor gezegd dat na grootmoeders dood, ik bij hem als meid zou komen inwonen, en dit heeft de arme voldaan.... Waarom heeft zij, met eigene oogen, u nog niet eens kunnen zien en zich overtuigen dat gij het goed met mij meendet!.... Met ontroerd gemoed aanhoorde de jonge man deze naïeve uitstorting des harten; hij kon zijne aandoeningen niet langer overmeesteren; daarom maande hij nogmaals het meisje tot gelatenheid en rust aan, en ging zelf een nachtverblijf in de dorpsafspanning zoeken. | |
IV.
| |
[pagina 312]
| |
lediggangers, schurken en deugnieten, helaas! In California werden wij in eene ongastvrije en onbewoonde landstreek nedergezet en de werkzaamheden om goudmijnen aan te leggen namen een aanvang. Doch het bleek weldra, dat men geen goud kon bereiken dan door zwaren arbeid; en er was niets aan te vangen met de aangeworven manschappen; de meesten waren te lui om te werken, of konden zich aan het warme klimaat niet gewennen. Velen werden ziek en stierven ellendig; anderen liepen mismoedig weg of werden stroopers en dieven. De maatschappij mislukte teenemaal in hare onderneming en viel weldra in duigen. Ik was gelukkig genoeg eenige oncen goudstof te vergaderen, en met mijnen buit deze hel vol schurken en moordenaars te ontvluchten, en San Francisco, reeds tot eene aanzienlijke stad aangegroeid, te bereiken. Hier vond ik in den arbeid mijner handen een beter middel om goud te verzamelen, dan met het op te delven in de ongastvrije wildernis. Ik richtte eene stroohoedenmakerij op, zwoegde nacht en dag en won op korten tijd met dezen handel veel geld in dit warme land. Op min dan twee jaar tijds had ik meer dan twee duizend dollars overgespaard.
Ludwig Uhland
Maar nu was de tijd nabij, waarop ik u zoo plechtig beloofd had terug te keeren. Ik verkocht mijne neering en reisde naar New-York, waar ik mij voor Antwerpen inscheepte Onderwege rees een vreeselijk orkaan op; het schip, door de wilde baren der zee over en weder geslingerd, werd tegen eene klip ver brijzeld; wij redden ons in de booten en na twee dagen en twee nachten op de onstuimige zee te hebben rondgezwalpt, werden wij gelukkiglijk door eene Engelsche brik opgenomen en met menschlievendheid behandeld. Eenige dagen later liepen wij de haven van Liverpool binnen Gelukkig had ik al het grootste gedeelte van mijn zuurgewonnen geld te New-York in een wisselbrief op eenen bankier van Antwerpen uitgekeerd. En nu, Goddank, is al mijn lijden vergeten. O, mijne verloofde, hoe zalig zal ons lot wezen! Ja, ik wil laten zien aan dien hoovaardigen Piet Mop, wat een arme duivel, een scheêpershond vermag. In de schoonste straat van Munster zal ik een winkel openen, en het verwaande Trientje zal met afgunst op mijne Dina nederzien...’ Zoo sprak lang de jonge man, en sprong in uitgelaten vreugde de kamer rond. Doch Dina zat altijd even stil en weenend bij den haard, en zuchtte met verteederde stem: ‘Arme zwerveling in de wijde wereld, hoe zal ik u ooit kunnen vergelden al hetgene gij om mijnentwil geleden hebt?’ ‘O bemin mij slechts!’ riep de jonge man met geestdrift uit - en zoende zijne lieve bruid op 't voorhoofd en - vijf volle lange jaren van lijden waren in een enkel oogenblik vergeten. (Wordt voortgezet.)
schetsen uit nederlandsch-indie. - baai van amboina.
|
|