Het huis van den Beurtschipper.
(Vervolg.)
Het was werkelijk de jonge Saldern, gelijk Doortje en Ilda vermoed hadden. Door de vrouw des huizes vriendelijk ontvangen, begroette hij haar met eerbiedige warmte, vernam naar hare gezondheid en naar de tijdingen, die zij van den kapitein had, en vraagde ten slotte of mejufvrouw Ilda en jufvrouw Schmitz uitgegaan waren.
‘Neen, zij zijn te huis. Zij hebben bezoek van onze jonge buurdames. Daar ik alleen wenschte te zijn, hebben zij hare gasten naar hare eigene kamer gebracht. Ik moest aan mijn man schrijven.’
‘Dan moet ik vreezen u te storen.’
‘In het geheel niet; mijn brief is reeds gesloten. En al ware dat niet het geval, zoo zou ik u toch niet verzoeken uw bezoek te bekorten Het zou mij leed doen als gij het huis wildet verlaten, alvorens de storm bedaard is.’
‘Derhalve vergunt gij mij nog heden, even als eenmaal in mijne kindsheid, de beschutting van uw dak enkel uit algemeene menschenliefde,’ antwoordde de jonkman met een gedwongen glimlach.
‘Daarin vergist gij u zeer, mijnheer Saldern. De koppige knaap, die voor negentien jaren verwaaid en doornat in mijn huis verscheen, won mijne goede meening ondanks zijne eigenzinnigheid, - de man, die uit hem opgroeide, heeft de verwachtingen vervuld, waartoe zijne kindsheid berechtigde.’
‘Ik dank u voor deze vriendelijke woorden, geachte mevrouw. Wilt gij mij thans veroorloven mejufvrouw Ilda te gaan begroeten.’
‘Wenscht gij de jonge dames te spreken?..... Ik zal ze bij u brengen. Doch ik had gaarne, dat gij nog een oogenblik geduld wildet hebben; ik zou gaarne eens een verzoek tot u willen richten.’
‘Geloof mij, geachte mevrouw, het zal mij ten hoogste vereeren en gelukkig maken, iets voor u te mogen doen.’
‘Ik dank u. Het zal u overigens licht vallen het in te willigen. Ilda heeft mij verhaald, hoe gij er uwe verwondering over te kennen gegeven hebt, dat haar uiterlijk en haar geheele wezen aan eene zuidelijke hemelstreek doen denken. Ik verzoek u dringend, mijnheer Saldern, mijne dochter nooit meer op deze bijzonderheid opmerkzaam te maken; zij staat met een geheim in verband, dat wij tot op dit oogenblik ten zorgvuldigste voor haar verborgen hielden.’
‘Met een geheim,’ riep Wolfgang ten hoogste verbaasd.
‘Maar geen van vernederenden aard,’ hernam Kunegonde met een droevigen glimlach. ‘Ik vrees evenwel, dat de kennis daarvan een nadeeligen invloed op Ilda's opgeruimd karakter zou uitoefenen..... Zij is ons kind niet, maar de dochter van een nietswaardigen bloedverwant mijns mans en eene Friezin van goede afkomst, wier moeder echter eene Portugeesche was. Naar deze grootmoeder is onze pleegdochter Ildephonsa gedoopt, en als wij haar een jaar en een half na hare geboorte als kind aannamen, heeft zij den familienaam mijns mans bekomen. Haar eigenlijke naam is Seitsema.’
‘En is zulks haar tot op den dag van heden verborgen gebleven?’ vroeg Wolfgang gespannen.
‘Ja; onze afgezonderde levenswijze maakte dit gemakkelijk, te meer omdat wij Ilda niet naar school zonden, maar eene leermeesteres voor haar in huis namen. Zoodoende heeft zij hare eigenlijke afkomst nimmer vernomen. Zij zou zich waarschijnlijk niet zoo volkomen als kind van den huize gevoelen, indien zij wist dat zij niet onze eigene dochter is, hoewel zulks op onze liefde voor haar geen invloed heeft. Voor haar is het ook beter niets van hare ouders te weten dan een oogslag in hun onverkwikkelijk verleden te slaan.’
‘Waren zij niet gehuwd?’ vroeg Wolfgang aarzelend.
‘O ja, voor de wet en voor de Kerk. Maar het huwelijk had niet plaats met de bewilliging der ouders van Justine, Ilda's moeder. Als haar lichtzinnige echtgenoot zich reeds in het tweede jaar van zijn huwelijk zonder middelen van bestaan zag, was hij gewetenloos genoeg zijne arme jonge vrouw en zijn kind, dat eerst weinige weken oud was, in Holland achter te laten, - hulpeloos en ter prooi aan de bitterste armoede. Hij scheepte zich in om ergens in de koloniën zijn geluk te gaan beproeven.’
‘En is hij nooit teruggekeerd?’
‘Geen woord is ooit omtrent hem vernomen’
‘En Ilda..... uwe pleegdochter..... hoe kwam zij bij u?’ vroeg Wolfgang met onverholen ontroering.
‘De kapitein was slechts weinig met zijne bloedverwanten in aanraking geweest.... mijn brave man paste niet bij den lichtzinnigen verkwister;.... maar als Janssen op een zijner reizen naar Rotterdam aldaar toevallig vernam, dat zijn neef vrouw en kind in de diepste ellende achtergelaten had, zocht hij de ongelukkigen op. De arme Justine stierf weinige dagen nadat zij door haren medelijdenden neef gevonden was. Zij stierf gerust, met de streelende overtuiging dat haar kind een tweeden vader gevonden had. Zoodra de moeder begraven was, bracht mijn man mij de kleine Ildephonsa. Zij was eerst weinig over het jaar oud, maar reeds destijds een allerliefst schepseltje, dat aller harten won. Gij zelf zijt er getuige van, hoe zij thans het geluk van ons huis, ja, de voornaamste vreugde van ons leven uitmaakt.’
‘Voorzeker, ik was het van den eersten dag af, dat ik mejufvrouw Ilda leerde kennen. Gij kunt er vast op rekenen, geachte mevrouw, dat er nimmer een woord over mijne lippen zal komen, dat de rust van uwe beminnelijke dochter zou kunnen storen.’
‘Ik dank u, mijnheer Saldern. En thans verzoek ik u mij naar de jonge meisjes te willen vergezellen. Ik boeide u reeds te lang in het gezelschap eener oude vrouw.’
Met het streelende gevoel eene onaangename taak gelukkig volbracht te hebben, voerde mevrouw Janssen den jongen Saldern tot Ilda en hare gasten. De vriend haars echtgenoots was thans omtrent Ilda's standpunt en afkomst volkomen onderricht en indien zijn trots hem eene verbintenis met haar niet veroorloofde, was het nog tijd, het jonge meisje te mijden, alvorens eene scheiding hem en haar smart bereiden zou. Zoo vast bouwde zij op de rechtschapenheid van den jonkman, dat zij er geen oogenblik aan twijfelde of hare pleegdochter zou van zijne oplettendheden verschoond blijven, zoodra hij tot het inzicht kwam, dat zij zijne vrouw niet worden kon.
Al deze veronderstellingen moesten uitkomen, indien de betrekking tusschen Ilda en Wolfgang, gelijk Kunegonde aannam, nog slechts eene vluchtige, onbewuste genegenheid was. Maar hare tusschenkomst kwam reeds te laat; want datgene wat zij als zoodanig beschouwde, was reeds eene diepe, ernstige liefde.
Na de korte scheiding stonden Ilda en Wolfgang weder tegenover elkander. De blos der vreugde lag op hare liefelijke trekken, op zijn mannelijk gelaat. Hij had haar de hand gereikt; hare kleine rechterhand - ook een erfstuk van de Portugeesche grootmoeder - lag innig en warm in de zijne. Zijn verheugde blik drong diep in haar helder oog en beiden zagen er zoo opgetogen, zoo gelukkig uit, als ware dat oogenblik des wederziens, het hoogste, het eenig gewichtige voor hen.
Ilda sprak het eerst: zij heette hem hartelijk welkom. Ook hij herstelde zich weldra, begroette