was door een ijzeren boom gesloten, die er schuins overheen liep en aan beide zijden in den muur vastzat. ‘Zij moeten eerst de geheele hut om verhalen, voordat zij die deur kunnen inbreken,’ dacht ik bij mijzelve. Dit merkten zij zelf ook spoedig. Na vijf minuten op de achterdeur gebonst te hebben, gaven zij elken verderen aanval in die richting op en wierpen hunne zware steenen met woedende vloeken weg. Ik ging naar de keuken en viel op de vensterbank neer, om een oogenblik te rusten. De spanning en opgewondenheid deden zich bij mij gevoelen. Het zweet brak met dikke droppels van mijn hoofd uit, en ik begon de kneuzingen te voelen, die mijne handen hadden gekregen toen ik de barricade tegen de voordeur maakte. Ik had geen greintje van mijne vastberadenheid verloren, maar ik begon mijne kracht te verliezen. Er was eene flesch rhum in de kast, die mijn broeder de zeeman, den laatsten tijd dat hij aan wal was, bij ons achtergelaten had. Ik dronk er een druppel van. Nooit heb ik vroeger of later iets gedronken, dat mij half zooveel goed deed, als dit kostbare slokje rhum. Ik zat nog bij het raam mijn gezicht af te vegen, toen ik eensklaps hunne stemmen vlak achter mij hoorde. Zij bevoelden den buitenkant van het raam, waartegen ik zat. Het was evenals de andere ramen der hut met ijzeren boomen verzekerd. Ik luisterde in vreeselijke spanning, of ik ook het geluid van vijlen vernam, maar niets van dien aard was te hooren. Zij hadden er klaarblijkelijk op gerekend, mij gemakkelijk zoo te verschrikken, dat ik hen binnen liet, en waren niet voorzien van gereedschappen om in te breken.
Eene nieuwe reeks van vloeken gaf mij te kennen, dat zij den hinderpaal van de ijzeren boomen ontdekt hadden. Ik luisterde ademloos naar eenige waarschuwing omtrent hetgeen zij nu vervolgens zouden doen; maar hunne stemmen schenen zich te verwijderen. Zij gingen van het raam terug. Verwijderden zij zich voor goed? Hadden zij het denkbeeld opgegeven om een wanhopigen inval te doen? Er volgde eene lange stilte, eene stilte die mijn moed zelfs sterker op de proef stelde dan het gedruisch van hunnen eersten aanval op de hut. Nu begon ik vreeselijke vermoedens te krijgen, dat zij zouden trachten door verraad te verkrijgen, wat zij niet door geweld hadden kunnen doen. Ofschoon ik de hut goed kende, begon ik te twijfelen of er geene middelen zouden zijn om slim en stil er in te komen, waartegen ik niet bestand was. Het tikken van de klok hinderde, het knappen van het vuur verschrikte mij. Ik keek twintig malen in eene minuut in de donkere hoeken van den gang, terwijl ik mijne oogen inspande, mijn adem inhield en de meest onwaarschijnlijke gebeurtenissen en de onmogelijkste gevaren voorzag. Waren zij werkelijk heengegaan? O, wat zoude ik niet gegeven hebben, als ik maar had geweten wat zij uitvoerden in die oogenblikken van stilte! Ik werd eindelijk op eene vreeselijke manier uit mijne spanning verschrikt. Ik hoorde plotseling de stem van een hunner in den keukenschoorsteen. Het was zoo onverwacht en zoo afgrijselijk in de stilte, dat ik voor de eerste maal sedert den aanval op het huis begon te beven. Mijne ergste voorgevoelens hadden mij nooit doen vermoeden, dat de twee ellendelingen op het dak zouden klimmen. ‘Laat ons binnen, duivelin!’ gilde eene stem uit den schoorsteen. Er was weder een oogenblik van stilte. De rook van het houtvuur, hoe dun en licht die ook was, daar het vuur op het oogenblik bijna uitgebrand was, had den man klaarblijkelijk genoodzaakt om zijn gelaat van de opening van den schoorsteen af te keeren. Ik telde de seconden, toen ik
in minder dan een halve minuut weer de woorden vernam: ‘Laat ons binnen, of wij zullen alles boven uw hoofd in brand steken.’ ‘Verbranden? wat verbranden? Er was niets dat gemakkelijk vuur kon vatten, als het riet van het dak, en dat was te doorweekt door den hevigen regen, die in de laatste uren onophoudelijk was gevallen. De hut boven mijn hoofd verbranden! Hoe?’
Terwijl ik steeds bij mijzelf overlegde, welk mogelijk gevaar er voor brand kon zijn, kwam een van de zware steenen, die op het riet geplaatst waren, om te verhinderen dat het door storm werd weggeslagen, donderend door den schoorsteen vallen. Hij deed de gloeiende vonken van den haard over het geheele vertrek heenspatten.
Eene rijk gemeubileerde kamer met gordijnen en behangsel zou in een oogenblik in brand zijn gegaan. Zelfs onze kale vloer en ruwe meubels begonnen eene brandlucht te verspreiden bij den eersten stortvloed van vonken, die door het vallen van den steen veroorzaakt werd. Voor een oogenblik stond ik ontsteld bij dit nieuw bewijs van de duivelsche sluwheid van de snoodaards, maar het vreeselijk gevaar, waarin ik nu verkeerde, bracht mij oogenblikkelijk weer tot mijzelve. Er was eene groote kan met water in mijne slaapkamer, en ik liep er dadelijk heen om die te halen. Voordat ik weer in de keuken kon komen, werd er een tweede steen door den schoorsteen geworpen, en de vloer begon op verschillende plaatsen te smeulen. Ik had verstand genoeg, om het smeulen eenige oogenblikken zijn gang te laten gaan en mijne geheele kan water op het vuur te gieten, voordat de derde steen door den schoorsteen kwam. De gloeiende vonken op den vloer trapte ik toen uit. De man op het dak moet het gesis van het vuur hebben gehoord, toen ik het uitdoofde, en de verandering in de lucht aan de opening van den schoorsteen gevoeld hebben, want nadat de derde steen was gevallen, volgde er geen meer.
Dat een van de schelmen langs denzelfden weg naar beneden zoude komen, waardoor de steenen waren gevallen, dat was niet te vreezen. De schoorsteen, zooals ik wel bij ondervinding gemerkt had bij het schoonmaken, was te nauw, om iemand door te laten die grooter was dan een kleine jongen. Ik keek naar boven, toen die vertroostende gedachte in mij opkwam - ik keek op, en zag even duidelijk, als ik het papier zie waarop ik schrijf, de punt van een mes door den binnenkant van het dak komen, juist boven mijn hoofd. Onze hut had geene bovenverdieping en onze kamers hadden geene zoldering. Langzaam en vreeselijk baande het mes zich een weg door den drogen binnenkant van het riet tusschen de balken. Het hield een oogenblik op; toen kwam er een geluid, alsof iets vaneengescheurd werd. Ook dat geluid hield weer op, er viel eene menigte droog riet op den vloer; ik zag de groote harige hand van Sluwe Dick, met het mes gewapend, te voorschijn komen. Hij klopte tegen de balken met het heft van zijn mes, als om de sterkte daarvan te beproeven. Goddank, zij waren sterk en vast aan elkander bevestigd! Eene bijl zou eerst in staat zijn om ze los te krijgen. De moordenaarshand klopte steeds met het mes, toen ik Jerry hoorde schreeuwen. Het geroep kwam uit de nabijheid van de steenen loods, achter het huis. De hand en het mes verdwenen oogenblikkelijk.
(Slot volgt.)