Anecdoten uit de dierenwereld.
Dupont de Nemours verhaalt de drie volgende geschiedenissen met betrekking tot het verstand der honden.
In het begin van deze eeuw merkte men dikwijls onder de gasten op het Luxembourg zekeren monsieur Trente-mille-hommes op, wiens waren naam niemand ooit geweten heeft, en wien men dezen bijnaam gegeven had om de zekerheid, waarmede hij over de rechten en belangen der souvereinen van Europa besliste met behulp van dertig duizend man, die hij naar welgevallen rivieren liet overtrekken, bergen beklimmen, steden veroveren en veldslagen winnen. Als leerling van Turenne was hij niet voor groote legers; dertig duizend man waren voldoende.
De strijdlust liet den monsieur geene rust. 's Morgens vroeg kwam hij reeds in den tuin, ontbeet daar, dronk er 's avonds eene flesch bier en at dan met zijn hond eenig gebraad in de Porte d'Enfer. Hij ging eerst weg, als de wachters hem dit herhaaldelijk verzocht hadden. Op regenachtige dagen bleef hij bij een der wachters de gazet lezen, herlezen en bepraten, somtijds met zijnen hond, wanneer hij geen ander gezelschap had.
Hij kwam te sterven. Die wolfshond Sultan wilde geenen nieuwen meester aannemen, hoewel verscheidene vrienden van den overledene hem eene schuilplaats hadden aangeboden. Lang was de tuin zijne woonplaats. Hij bleef daar op de stoelen liggen als het schoon weêr was. Hij bleef genegenheid koesteren voor de kennissen zijns meesters, volgde hen op hunne wandelingen, stond met hen stil, bekeek oplettend de figuren, die zij in het zand trokken, kreeg dikwijls van den eenen of den anderen een stuk brood of een gebakje, dat hij behendig wist te vangen. Zoozeer was hij echter niet aan het Luxembourg gehecht, of hij was zeer blijde, als men hem in de stad te eten vroeg, hetgeen nog al dikwijls geschiedde, toen men bemerkt had, hoe gevoelig hij voor die beleefdheid was.
De gewone vorm was: ‘Sultan, wilt gij bij mij komen eten?’ Sommigen, die nog beleefder waren, zeiden tot hem: ‘Wilt gij mij de eer aandoen bij mij te komen eten?’ Als hij zijn woord nog niet had gegeven, toonde hij de uitnoodiging aan te nemen door liefkoozingen. Had hij integendeel reeds zijne belofte gegeven, dan gaf hij een klein blijk van dankbaarheid en ging naast dengene zitten, die hem het eerst uitgenoodigd had. Hij at dan met grooten smaak en deed allerlei aardigheden gedurende den maaltijd. Was het tafellaken weggenomen, dan wachtte hij eenige oogenblikken en betoonde dan zijne tevredenheid. Daarop vroeg hij beleefd om uitgelaten te worden, en als men de deur niet spoedig opende, begon hij te zuchten en daarna te brommen.
Dikwijls heeft men getracht hem te houden. Hij wist altijd te ontsnappen en kwam niet weer in de nabijheid van hen, die een bewijs van welwillendheid in slavernij hadden willen verkeeren.
Een onhandige, die misschien veel van hem hield, maar die niet fijngevoelig genoeg was om te begrijpen, dat men eene verheven ziel niet met geweld kan boeien, durfde hem vastbinden. Verontwaardigd beet Sultan dengene, die hem bond, knabbelde de touw stuk, liep hard weg en heeft dien trouweloozen vriend nooit weder ontmoet zonder hem door een luid geblaf zijne verraderlijke handelwijze te verwijten.
***
De beroemde heelkundige Pibrac, die nog kort voor de Revolutie leefde, vond eens op eenen avond voor zijne deur eenen mooien hond met een gebroken poot liggen. Hij liet hem opnemen, zette den poot en verbond dien. Gedurende en na die behandeling toonde de hond op allerlei wijzen zijne dankbaarheid; zijn redder meende hem voor altijd aan zich gehecht te hebben.
Maar de hond had eenen anderen meester, en de oude liefde kwam weer boven. Toen hij weder kon gaan, liep hij weg en kwam niet terug. De chirurgijn had bijna spijt van zijne goede daad. Wie zou ooit gemeend hebben, dacht hij, dat een hond ondankbaar kan zijn.
Zes maanden daarna komt de hond weer bij hem aan de deur en overstelpt den Hr. Pibrac, wien het genoegen doet het dier weer te zien met allerlei liefkoozingen. Hij wil den hond in huis laten gaan, maar in plaats van binnen te komen, blijft de hond hem beurtelings lekken en aan zijnen frak trekken alsof hij hem iets wilde toonen. Het was een makker met eenen gebroken poot, dien hij naar zijnen weldoener bracht om hem te genezen.
***
Het derde verhaal van Dupont de Nemours is het volgende:
Voor de deur van het hotel Nivernais stond alle dagen een kleine schoenpoetser met een grooten zwarten poedel, die het talent bezat om zijnen meester werk te verschaffen.
Hij ging met zijne harige pooten in de goot loopen en liep dan over de schoenen der voorbijgangers. De schoenpoetser was dan onmiddellijk bij de hand om het kwaad te herstellen en bood daartoe zijne diensten aan. Zoolang hij bezig was, zat de hond rustig naast hem. Het was dan niet noodig de voorbijgangers lastig te vallen. Maar zoodra het bankje leeg was, begon het spelletje weer.
Het verstand van den hond en de vriendelijkheid van zijnen meester, die zich bij de bedienden van het hotel verdienstelijk maakte, had ten gevolge, dat beider roem weldra tot in het salon doordrong. Onder de gasten was ook een Engelschman. Hij verlangt den hond en diens meester te zien. Men laat hen boven komen. Hij wenscht het dier te koopen, en biedt eerst 10 en eindelijk 15 Louis d'or. Dat is te verleidelijk voor den knaap. De hond wordt verkocht en vertrekt den volgenden dag over Calais naar Londen.
Zijn meester betreurde zijn verlies en verweet zich dat hij aan zijne geldzucht had toegegeven, maar.... welk eene vreugde!... Op den vijftienden dag na zijn vertrek stond de hond weêr voor het hotel Nivernais, meer bemodderd dan ooit en zijne klanten nog beter bemoederende.
Hij had opgemerkt in welke richting men per rijtuig van Parijs vertrokken was; dat men daarna op een pakketboot was overgegaan en dat hij weder met een rijtuig van Dover naar Londen was vertrokken. De hond wist zijn nieuwen meester te ontkomen, en volgde hetzelfde postrijtuig naar Dover terug. Daar wachtte hij dezelfde pakketboot af, en te Calais gekomen, volgde hij weer het postrijtuig naar Parijs. Bij vroegere wandelingen had hij de wetenschap opgedaan, dat wanneer hij na lang loopen ergens was gekomen, hij denzelfden weg terug moest gaan om op zijne oude standplaats te komen; en die standplaats was hier aan de zijde van zijnen jongen meester.