Anecdoten uit de dierenwereld.
Het is zonderling dat men de ontdekking van verscheidene minerale bronnen aan dieren verschuldigd is. Men verhaalt dat de bron te Carlsbad ontdekt is bij het zoeken naar een jachthond van keizer Karel IV, die bij ongeluk er in gevallen was; de bron te Barèges werd door een schaap aangewezen, dat zich een weg door den sneeuw baande om daar te gaan drinken.
Het was een varken, dat de zoute bronnen van Luneburg in Hannover ontdekte. Die bronnen, waaruit men door verdamping aanzienlijke hoeveelheden zout verkreeg, leverden het land veel voordeel op; uit dankbaarheid heeft men daarom ook op het stadhuis eene soort van praalgraf voor den ontdekker opgericht.
Eene glazenkast in dat zonderlinge monument bevat eene goed bewaarde hesp, en op eene zwart marmeren plaat staat in het Latijn het volgende opschrift in gouden letters:
‘Voorbijganger, aanschouw hier de sterfelijke overblijfselen van het zwijn, dat zich eenen onvergankelijken roem heeft verworven door de ontdekking der zoute bronnen van Luneburg.’
***
In een klooster van ons land, had men eenen grooten langharigen hond, Zwartkop genaamd, dien men op de plaats en in den tuin van het klooster liet losloopen. Die schrandere hond maakte daar jacht op katten, ratten, muizen, en bespiedde alle personen, die niet de kleedij van het klooster droegen en daar aanschelden, binnenkwamen of rondliepen.
Het maal, dat hij kreeg, scheen zeer sober te wezen en niet geëvenredigd naar de vermoeiende diensten, die men van hem eischte. Zwartkop, aan wien niets ontging van hetgeen er in het klooster voorviel, had opgemerkt dat alle monniken, die na afloop van den gemeenschappelijken maaltijd binnenkwamen, aan eene schelkoord trokken, waarop de kok den achterblijver door eene schuif in den muur eene schotel eten toezond.
De hond vond nu niets natuurlijker dan de goede monniken na te doen en begon op zekeren dag met zijne tanden aan de schelkoord te trekken. De koksjongen meende dat het een van de monniken was en gaf eene portie eten, die Zwartkop uitmuntend smaakte en in een oogenblik verorberd was. Dat spelletje beviel den hond; hij herhaalde het den volgenden dag en den daaropvolgenden dag nog eens; maar de schalk werd nu zoo stout dat hij zich meermalen daags zoo liet trakteeren en die buitensporige gulzigheid verried hem. Men bemerkte den list en de arme hond werd aan den ketting gelegd en op rantsoen gesteld.
***