De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
en schadelijke insekten. Niettegestaande dat, zijn die nuttige dieren het voorwerp van eenen dommen haat. Sommige boeren schijnen er behoefte aan te gevoelen om de uilen te dooden, evenals de vleermuizen, die zooveel vlinders en rupsen vernietigen. Een boer uit de omstreken van Avranches, die ook dat vooroordeel koesterde, heeft te zijnen koste geleerd, dat die vogels, hoewel ze gewoonlijk niemand aanvallen, in hun ouderlijk gevoel moed en kracht genoeg vinden om hunne jongen te verdedigen en te wreken. Een uit had zijn nest in een ouden eikenboom gemaakt, die bij eene boerderij stond; het wijfje had rustig op de eieren zitten broeden, waaruit twee jongen uilen waren voortgekomen. Een boerenjongen bemerkte het nest, en doodde de jongen, die reeds sterk en bijna vlug waren. Den ouden veroorzaakte dit eene hevige smart en zij besloten zich op den onvoorzichtige te wreken, die hen dus van hun kroost had beroofd. De volgende avonden, als de jonge boer thuis kwam, faalde het nooit of het mannetje vloog om het huis heen, maar men sloeg er geen acht op. Het scheen natuurlijk, dat hij rondom zijn oud nest fladderde. Maar hij werd door een ander instinkt geleid: hij bespiedde den moordenaar van zijne jongen. Vier dagen lang fladderde hij rond, zonder den aanval te durven wagen; eindelijk op den vijfden dag komt de knecht eens uit de boerderij, de uit vliegt uit den boom op hem aan en rukt hem met zijne klauw bijna het linker oog uit. De boer gilt, razend van pijn, en valt bewusteloos neer; de vogel was echter reeds weg. Men bracht den gewonde hulp; zijn gelaat verkeerde in eenen deerniswaardigen toestand. Den volgenden morgen bezocht hem een geneesheer, die verklaarde, dat de vogel de iris over hare geheele breedte had verscheurd. Als de klauw een weinig verder geraakt had, ware de geheele oogbol uitgerukt geweest.
***
Maar niet alleen op de menschen, ook op elkaar kunnen de dieren zich wreken, zooals wij onlangs lazen in een dagblad: Nabij een korenzolder aan den oever der rivier, te Midkanwel (Wisconsin) bevonden zich duizenden ratten, die steeds aasden op de graankorrels, welke bij het vervoer van het graan uit de zakken vielen. Eenige dagen geleden komt er een zwarte Terrier en valt twee ratten, die zich aan de gevallen korrels te goed deden, dapper aan. Eene rat grijpt hij in den nek en schudt ze heen en weer. De rat heft een hartverscheurend geschreeuw aan. Daar komen twaalf kameraden aangesneld; zij roepen de overige stamgenooten. Duizenden ratten schieten van alle kanten toe. Nadat de Terrier zijn eerste slachtoffer heeft afgemaakt, valt hij moedig zijne talrijke vijanden aan. Maar weldra is hij dooi duizenden ratten omsingeld, die op hem den dood van hunnen makker willen wreken. Daar begint een hevige strijd op leven en dood. De ratten springen den hond op zijnen hals, op zijnen snuit, op zijne pooten, op zijnen rug en beginnen nem te bijten en het vleesch van het lichaam te scheuren. Met wonden overdekt, worstelt de hond nog met de kracht der wanhoop, en tracht zijn leven zoo duur mogelijk te verkoopen, maar hij had met eene te sterke tegenpartij te doen; na vijf minuten worstelens, valt hij neer om niet weer op te staan. In een oogenblik was zijn lichaam door de ratten verslonden, die zich, razende van woede, op het lijk wierpen van den geesel van hun ras. Er bleef nauwelijks een spoor van den armen Terrier over. |
|