hunne lier van den wand, om gelegenheidsdichten te vervaardigen, kunstschilders gelastten zich met het versieren der praalbogen, alles wedijverde om Antwerpen met een zoo luisterrijk mogelijk feestkleed te omhullen.
Tusschen de schilders, welke zich bezig hielden met de toebereidselen der feestelijkheden, bemerken wij ook Quinten Massys: de jaarboeken der stad komen zulks getuigen.
Deze schilders vergaderden zich in de schilderswerkplaats, welke zich op den Oever in het tuighuis ‘de Eekhof’ bevond.
't Is daar dat Albrecht Dürer hen allen aan het werk vond.
Albrecht Dürer, de grootste schilder welken Duitschland heeft voortgebracht, werd te Neurenberg in het jaar 1471 geboren en stierf in dezelfde stad ten jare 1527.
Hij genoot in Antwerpen veel aanzien, en was opzettelijk naar deze stad gekomen, om ooggetuige te kunnen zijn van de intrede van keizer Karel.
De groote schilder spreekt in zijn dagboek over de feesten, welke ter dier gelegenheid plaats grepen, roemt de voortbrengsels onzer kunstschilders, en gewaagt over het prachtig maal hem door de St. Lucasgilde aangeboden.
Dürer was der Antwerpsche bevolking dankbaar voor al de blijken van achting en toegenegenheid, welke zij hem betoonde, en besloot op zijne beurt door eenige bezoeken de plicht van erkentelijkheid te volbrengen, welke hij voor al die huldebewijzen schuldig was.
In de eerste plaats begaf hij zich ten huize van meester Quinten, den voornaamsten der kunstschilders, welke hem met veel kieschheid ontving; het moet een plechtig oogenblik geweest zijn, wanneer deze twee arenden in de schilderkunst elkander de hand drukten, en belangwekkend moet hunne samenspraak geweest zijn over al hetgene met haar in betrekking stond.
In de voorzaal van ons Museum vinden wij het bezoek van Dürer aan Massys afgemaald. Dit prachtig tafereel zijn wij aan het penseel van den beroemden kunstschilder N. de Keyser verschuldigd.
Treden wij na Dürer de woning binnen van Massys. Wij vinden er Erasmus en nog verscheidene andere vrienden van den smidschilder, welke zich insgelijks bereid maken tot het vertrek.
De Rotterdamsche wijsgeer had met den beroemden Duitscher nadere kennis gemaakt, en alles deed voorzien dat hunne betrekkingen op zeer vriendelijken voet zouden worden voortgezet, iets dat ook gebeurde, daar later Dürer tot tweemaal toe het portret konterfeitte van zijnen nieuwen vriend.
Onder het ledigen van de glazen sprak men er natuurlijk over een punt dat iedereen bezig hield: de feestelijkheden, welke binnen eenige dagen moesten plaats grijpen, en ieder der aanwezigen drukte zijne misnoegdheid uit over de verbastering, welke men in de versiering der straten kon opmerken.
En inderdaad, op de groote triomfbogen, welke waren opgericht, moesten de rederijkers allerlei soorten van beelden voorstellen. De deftigste meisjes der stad hadden het durven toezeggen, om halfnaakt op die poorten te gaan prijken...
Dit laatste levert het bewijs dat de kunstsmaak in Antwerpen wel degelijk veranderd en het grootste gedeelte der bevolking de Hergeboorte in de kunst was toegedaan.
Wanneer de vrienden van Massys vertrokken waren, bleef hij nog langen tijd in de eenzaamheid nadenken over de toekomst der schilderkunst, en droeve gedachten moesten hem door het hoofd vlotten, want hij hield den blik ten gronde gericht, terwijl pijnlijke zuchten van tijd tot tijd uit zijnen boezem opstegen.
Hij zag in zijnen geest die zwarte wolken opdagen, welke den glans zijner werken voor eenen geruimen tijd zouden verduisteren, en wanneer hij dacht dat zijne gewrochten, aan welke hij met zooveel iever en moed gearbeid had, voor welke hij zelf uren lang in bewondering en opgetogenheid gestaan had, op zekeren dag vergeten in den eenen of anderen hoek zouden gehangen hebben, dan werd zijn hart nog meer gefolterd, en tranen kwamen de wangen van den grooten man bevochtigen.
Doch eene geheime stem kwam zijne smarten lenigen. Deze suisde hem toe: Niet altoos zal het ware en eigenaardige schoone miskend blijven, eenmaal zal het volk zijne misgreep erkennen, het dwaalspoor verlaten, om op den rechten weg terug te keeren.
Eenigszins getroost, ging hij zich bij zijnen huiskring vervoegen, waar weldra zijne droefheid geheel verdween om plaats te maken voor eene hemelsche vreugde.
Te midden van zijn talrijk kroost gezeten, verschijnt een gulle lach op zijne wezenstrekken, zijn blik waart van het eene kind naar het andere, allen heeft hij lief, met vaderlijke teederheid omringt hij hen. Hij denkt aan de kunst, zijne welbeminde zuster, en vraagt zich af: Zou geen enkel dier jonge spruiten door Minerva zijn uitverkoren, om eens als den roem van het vaderland te worden uitgeroepen?
Gansch begeesterd en meegesleept door die verleidende gedachten, aanschouwt hij zijne beminde gade, de moeder zijner geliefde kinderen. Hij beschouwt hare zachte wezenstrekken, prent dit beeld in zijnen geest, en wanneer hij in het werkhuis is teruggekomen, schetst hij ze af op het doek, om ze nog dikwijls ongestoord en langen tijd te kunnen toelachen.
Massys heeft vele zijner tijdgenooten op het doek gebracht, doch meest al deze werken zijn verdwenen.
De galerij Uffizi te Florencië bezit er twee prachtige, die aanstonds de hand van Quinten verraden.
Het eene, een mannenportret, wordt door velen als zijn eigen afbeeldsel aanzien, een ander, hetwelk eene jonge vrouw met poezelige leden en ronde wangen voorstelt, wordt voor dat zijner vrouw gehouden.
Wanneer men dit mannenportret vergelijkt met hetgene hij aan de St. Lucasgilde heeft geschonken, dan ziet men dat tusschen beide een groot verschil bestaat, en aanstonds velt men het oordeel, dat de bewering van hen, die daarin Quinten's beeld meenen te erkennen, ongetwijfeld op eene dwaling berust.
Het portret van Florencië stelt ons eenen man voor van middelmatigen leeftijd; wiens rustig gelaat niet kan toehooren aan eenen man, die jaren lang gezwoegd heeft, en wiens geest moet afgemat zijn door de studie, met welke hij zich onophoudend bezighield.
Het portret der vrouw, dat ongetwijfeld ook Catharina Heyns niet voorstelt, is op hetzelfde tijdstip geschilderd als het mannenportret, en daar het 1520 voor jaartal draagt, moet Quinten in dien tijd veel ouder geweest zijn dan de ons voorgestelde persoon.
Wij laten hier den lijst volgen der bijzonderste werken van Massys, dien wij beurtelings als dramaschilder, zedenschilder en portretschilder hebben doen optreden, en die met recht als den stichter onzer Antwerpsche Schilderschool mag aanzien worden.
Museum van Antwerpen:
Een Christus: hoofd met doornen gekroond (Ecce Homo.) |
De Rekenplichtige. |
Een Christus ten halve lijve. |
Portret van O.L. Vrouw, dito. |
Eene H. Magdalena, insgelijks ten halve lijve. |
Zijne beroemde Graflegging met zijluiken.
In den Louvre te Parijs: zijne Goudwegers.
In Florencië, behalve de twee schoone portretten, waarvan wij hooger spraken:
Een H. Hieronymus. |
Een mansportret. |
In de galerij Doria te Rome:
Gelijkenis van den onrechtvaardigen Rentmeester. |
Te Venetië: Christus voor Pilatus. |
Te Napels: Aanbidding der Drij Koningen. |
Te Cassel: Een schoon mansportret. |
Te Cassel: Een meisje welke eenen grijsaard liefkoost. |
Te Weenen in de galerij Lichtenstein:
Een H. Hieronymus, geteekend Quinten Massys 1513. |
In dezelfde stad, in de keizerlijke galerij:
Een H. Hieronymus. |
Een mansportret. |
Gelijkenis van den onrechtvaardigen Rentmeester. |
Te Windsor: De bankiers. |
Te St. Petersburg: Maria, Jezus in de handen houdende; vroeger in Nederland in de galerij Willem II. |
Te Berlijn: een Mansportret.
Maria op den troon gezeten, haren zoon omhelzende. |
Te Amsterdam: De H. Moeder met haar kindje. |
Dit laatste werk werd langer tijd toegeschreven aan Francesco Mazzuoli. De oude koningin der Nederlanden bewonderde het zoodanig, dat zij er eene kopij van besteld had.
Te Gotha: Het portret van eenen jonkman, en eindelijk in het Museum van Brussel:
De Legende van St. Anna, met zijdeuren. |
Het Museum van Antwerpen bezit twee tafereelen van Jan Massys, zoon van Quinten; deze zijn:
Het bezoek van de H. Maria en |
De Genezing van Tobias. |
Deze kunstschilder werd, zooals wij vroeger gezegd hebben, in het 1531 als vrijmeester in de St. Lucasgilde aangenomen, hij deed eene reis door Italië en vestigde zich in zijne geboortestad in een huis aan de hoofdkerk toehoorende.
Hij overleed rond het jaar 1580, vier kinderen achterlatende, waarvan het oudste, Quinten genaamd, schilder was even als zijn vader en zijn grootvader.........................
(Slot volgt.)