De dag van een kloosterscholier.
Moge de hedendaagsche ongeloovige wetenschap ook de schouders ophalen over de duistere middeleeuwen en de Kerk beschuldigen, opzettelijk domheid en onwetendheid bevorderd te hebben, - voor ieder onpartijdig beoefenaar der geschiedenis staat het vast, dat juist de Kerk als eene veilige ark de Grieksch-Romeinsche beschaving door de golven der volksverhuizing en der middeleeuwsche woelingen heengedragen en voor het nageslacht bewaard heeft. De kloosters waren toevluchtsoorden en kweekplaatsen der wetenschap, waar de nagelaten handschriften der oudheid overgeschreven en bestudeerd werden; en aan de meeste kloosters waren scholen verbonden, niet alleen tot vorming van aanstaande kloosterlingen of priesters, maar ook eigenlijke volksscholen, waar de kinderen der geloovigen in de eerste beginselen van godsdienst en wetenschap onderwezen werden.
Onze gravure, naar de meesterlijke schilderij van Von Gebhardt vervaardigd, stelt ons een paar kloosterscholieren in hun studeervertrek voor. Den eenen schijnt de taak niet bijzonder lastig te vallen, maar de andere heeft zichtbaar bij zijne studie met groote moeilijkheden te kampen, waardoor echter het met moeite verworvene hem misschien des te sterker zal bijblijven. En bij zijn meer begaafden mededinger zal de wijze leiding der monniken ongetwijfeld het hare doen, om hem voor de klippen te bewaren, waarop juist de meest begaafden het eerst schipbreuk lijden. Want de opvoeding in het klooster onderscheidt zich vooral door eene heilzame gestrengheid en de wijze kloostervaderen sparen, waar het noodig is, de roede niet. Om een denkbeeld van de levenswijze der kloosterscholieren te geven, kunnen wij niet beter doen dan een hunner leermeesters, den Angelsaksischen monnik Alfried, te raadplegen, die in het jaar 1005 gestorven is en in het volgende gesprek, aaneen zijner leerboekjes ontleend, in korte trekken de geheele dagtaak van een kloosterscholier samenvat:
Meester: Gij, knaap, wat hebt gij vandaag zoo al gedaan?
Scholier: Veel. Van nacht, toen ik het teeken hoorde, stond ik van het bed op, ging naar de kerk en zong de Nocturnen met de broeders. Dan zongen wij het officie de omnibus sanctis en de metten. Later de primen en de zeven psalmen met de litanie en de eerste mis. Dan zongen wij de sexten, vervolgens aten, dronken en sliepen wij en stonden weder op om de nonen te zingen. En thans zijn wij bij u, oplettend luisterend naar hetgeen gij ons zeggen zult.
in de kloosterschool, naar e. von gebhardt.
Meester: Wanneer zult gij de vespers zingen en het completorium?
Scholier: Als het tijd is.
Meester: Hebt gij heden straf gekregen?
Scholier: Neen, want ik was zeer oplettend geweest.
Meester: Nu, en hoe stond het dan met uwe kameraden?
Scholier: Wat vraagt gij mij daarnaar? Ik mag niet uit de school klappen. Ieder weet, of hij al dan geene straf gekregen heeft.
Meester: Wat eet gij dagelijks?
Scholier: Ik eet nog vleesch, omdat ik een knaap ben, die onder de roede staat.
Meester: Wat eet gij behalve dat?
Scholier: Groente, eieren, visch, kaas, boter, boonen en alles over het algemeen met dankzegging.
Meester: Gij zijt zeer begeerig, als gij alles opeet, wat men u voorzet.
Scholier: Neen, zoo gulzig ben ik niet, dat ik allerlei spijzen bij eene maaltijd zou eten.
Meester: Hoe dan?
Scholier: De eene maal eet ik van de eene spijze en op een anderen keer van eene andere, altijd met matigheid, zooals het een monnik betaamt; nooit met gulzigheid, want ik ben geen zwelger.
Meester: En wat drinkt gij?
Scholier: Bier, als ik het heb, en water als ik geen bier heb.
Meester: Drinkt gij geen wijn?
Scholier: Ik ben niet zoo rijk dat ik mij wijn koopen kan; ook is wijn geen drank voor knapen en dwazen, maar voor grijzen en wijzen.
Meester: Waar slaapt gij?
Scholier: In het dormitorium met de broeders.
Meester: Wie wekt u voor de nocturnen?
Scholier: Nu eens hoor ik het teeken zelf en sta op, dan eens wekt mij de meester onzacht met de roede.
Meester: O voortreffelijke knapen en beminnenswaardige scholieren! Tot u richt uw leermeester de vermaning dat gij u voegt naar de heilige regelen der tucht en overal betamelijke manieren in acht neemt. Verzuimt niet, wanneer gij het geroep der kerkklokken verneemt, binnen te gaan in het oratorium en u diep te buigen voor de zegenrijke altaren; behoudt de plaatsen, die u aangewezen zijn; zingt eenparig te zamen en gaat dan, zonder dwaasheden te bedrijven, in het klooster of in de school terug.
Hieruit ziet men dat de kloosterscholieren in alles onder eene wijze, strenge, maar altijd vaderlijke leiding stonden, dat hun dag was verdeeld tusschen de studie en het gebed. Kan het ons bij zulk eene opvoeding wel verwonderen, dat uit de kloosterscholen der middeleeuwen zoovele groote, werkzame, verdienstelijke en heilige mannen zijn voortgekomen?