gedaan had. Bliksemsnel verbreidde zich dat gerucht door de stad en een ieder had er den mond vol van.
Reeds te zeven ure 's avonds van den volgenden dag begon de groote volksoploop naar het Grand-Hôtel en een ieder dacht er slechts aan, om, moest het zijn, zelfs met geweld een plaatsje te veroveren, zoo dicht mogelijk bij het balkon.
De stroom werd met het oogenblik geweldiger en nam dra zulk eene verhouding aan, dat men tegen negen uur voor het Grand-Hôtel, op de Karel-XII-markt en in de aangrenzende straten groot gevaar liep, in 't gedrang het leven te verliezen. De zaak werd nog verergerd door de politie te paard, welke de opeengehoopte massa wilde terugdringen, doch telkens als op een muur van graniet stuitte. Intusschen had Christina Nilson langs achter het hôtel bereikt en verscheen onder de daverende toejuichingen der geestdriftige, onoverzienbare menigte op het balkon. Nauwelijks waren de laatste klanken dier juichkreten weggestorven of de vermaarde zangeres zong met hare wonderschoone stem een paar bekende Zweedsche volksliederen. Stil, plechtig stil was het in den omtrek; alleen de welluidende tonen der volle, betooverende stem ruischten in zachte golvingen door het luchtruim en de menigte stond daar opgetogen van bewondering met kennelijk gevoel van nationalen trots te luisteren.
Daverend handgeklap en duizendvoud herhaalde juichkreten waren de uitingen, waarin de bewondering en opgetogenheid der menigte zich lucht gaven, toen de gevierde zangeres zich vermoeid terugtrok, om ter ruste te gaan.
Ook de voor het hôtel saamgepakte volksmenigte begon zich toen te verstrooien, doch het grootste gedeelte bewoog zich in de richting der Karel-XII-markt. Terzelfder tijd kwam een dichte volksdrom van dien kant toegestroomd, om Christina Nilson te gaan hooren, niet wetende dat het reeds te laat was.
Op den hoek van de markt voor een huis, dat in aanbouw was, lagen hoopen puin en bouwmaterialen opgestapeld en juist daar stieten de beide menschenmassa's, wier voorste gelederen door de middelste en achterste met kracht werden voortgestuwd, in niet te stuiten vaart op elkander.
Eene vrouw struikelde over een der puinhoopen, eene andere over haar, en aangezien de volgende gelederen telkens weer door achterkomende werden voortgedrongen, lagen in een oogwenk meer dan vijftig personen vertrapt en verwond, kermend en schreeuwend, op den grond neder. Van beide kanten drongen de volksdrommen nog steeds met geweldigen aandrang vooruit; er bestond geene mogelijkheid ze aanstonds tot stilstaan te brengen en een akelig, somber klaaggeschrei galmde over de markt.
De politie stelde alles in het werk, om de beide voortdringende volksmenigten in hunne geweldige vaart te stuiten, maar tevergeefs. Men sloeg het kelderraam eener aangrenzende woning in en liet zooveel personen als maar mogelijk was in den kelder neder. Het gelukte inderdaad, langs dien weg een groot aantal menschenlevens te redden, en menigeen die anders vertrapt ware, kwam er nu met eene lichte verwonding aan de puntige, achtergebleven glasscherven af. Ieder, die op den grond tuimelde, was reddeloos verloren en werd door de volgenden vertrapt of verstikt. Het was een hartverscheurend tooneel en de ijselijke jammerkreten roerden en vermurwden zelfs het versteendste hart. Eindelijk, na tallooze moeielijkheden, mocht het gelukken de orde in zooverre te herstellen, dat men den verongelukten, gelijk begrijpelijk is meestal vrouwen, hulp kon aanbrengen. De dooden en verwonden werden in den kelder van den nieuwen bouw in veiligheid gebracht en vandaar naar hunne woningen en de hospitalen vervoerd. Verschillende stierven reeds onder weg, en als men hen, die wellicht aan de gevolgen der bekomen verwondingen gestorven zijn, niet in rekening brengt, dan moet het aantal slachtoffers dezer verschrikkelijke ramp op achttien worden gesteld.
Troosteloos was Christina Nilson, toen zij vernam, tot welk een treurig ongeluk zij, schoon onvrijwillig, aanleiding had gegeven.
Elf der slachtoffers liet zij op hare kosten begraven, en behalve de groote sommen, welke zij reeds voor de nagelaten betrekkingen der ongelukkigen besteed heeft, is zij voornemens nog een liefdadigheidsconcert te hunnen voordeele te geven. Het is hier de plaats wel om onzen lezers eene daad te vertellen, waardoor het edele karakter der vermaarde zangeres in het helderste daglicht wordt gesteld.
Den 27en September, dus eenige dagen na het vreeselijk onheil, bevond Christina zich in haar hôtel, toen eene Nederlandsche dienstbode bij haar werd aangediend, die twee kinderen aan de hand hield.
‘De moeder dezer kleinen,’ zeide de dienstbode, ‘mevrouw Emma Sanders, eene jonge weduwe, heeft, ten gevolge van uw concert, het leven verloren; de kinderen hebben geene bloedverwanten; niemand betaalt mij iets, en daarom breng ik de ongelukkige kleinen bij u en zoek een anderen dienst.’
Christina Nilson trok de kindertjes naar zich toe en zeide: ‘Ik kan er niet aan doen, dat uwe mama gestorven is; ge zijt toch niet kwaad op mij, niet waar?’ Daarna betaalde zij de dienstbode het haar verschuldigde loon uit, liet de eigendommen der kinderen in haar hôtel brengen en bracht de beide meisjes den volgenden dag op eene kostschool, terwijl zij de verplichting op zich nam om voor hunne opvoeding te zorgen. Christina Nilson voegde haren vrienden, die haar prezen, toe: ‘Ik heb den kinderen hunne moeder ontroofd en moet dus de doode vervangen.’
Edele woorden, die de kunstenares meer vereeren dan de helste schittering van haar prachtig talent.