Aan onze abonnenten.
Met dit nummer besluiten wij den eersten jaargang der Nieuwe Belgische Illustratie en meenen zonder vooringenomenheid met eigene verdiensten te mogen vragen:
Hebben wij niet in alle opzichten aan onze beloften en aan de verwachting onzer abonnenten beantwoord?
Immers, de gravures van dezen jaargang zijn over het algemeen zoo keurig als door de meesteischenden kan gevergd worden.
Daarenboven zijn zij met zorg, volgens de tijdsomstandigheden gekozen, en bij gewichtige gebeurtenissen opzettelijk vervaardigd geworden.
Voor wat het letterkundige gedeelte van ons tijdschrift betreft, hebben wij ons beijverd naar een meer eigen, een meer Vlaamsch karakter te streven.
Wij hebben van eerst af onze kolommen opengezet voor al wie in Vlaamsch-België met eenig welgelukken de pen voert en een open oog en hart gehad voor al wat onze Vlaamsche kunst aanbelangt.
Zoo hadden wij het genoegen onze talentvolle stadgenoote, Mej. Hilda Ram, bij ons lezend publiek, om zoo te zeggen in te leiden en deze kundige dichteres in de rij onzer medewerkers te zien plaats nemen.
Wij wijdden een nummer aan Noord-Nederlands' beroemdsten schrijver, Nicolaas Beets, ter gelegenheid van zijn jubelfeest, en schaarden ons geestdriftig bij de vereerders van den befaamden romandichter August Snieders, toen zijne verheffing tot doctor der Alma-Mater te Antwerpen gevierd werd. Wij gaven het portret van den begaafden Banning, die zoo menigen jaargang der voormalige Belgische Illustratie met zijne welversnedene pen opluisterde; en dat van onzen vriend - van ieders vriend - Emiel Wambach, te gelijker tijd met een heerlijk Kersgezang, opzettelijk voor ons blad door hem getoonzet, en dat voorzeker geene der minst schoone compositiën is van den gehuldigden en beminden jongen maëstro.
Den betreurden doctor De Bie schonken wij in den avond zijns levens het genoegen een staaltje van zijne welgelukte vertalingen naar La Fontaine, geïllustreerd te laten verschijnen, zooals wij ook ter herinnering aan onzen onvermoeiden taalijveraar Johan Kessels een zijner schriften in uitgebreideren kring kennen deden.
Wij riepen de aandacht in op de meeste verdienstelijke werken, in den loop van dit jaar in Vlaamsch-België verschenen, en steunden onze aanbeveling door uittreksels uit deze gewrochten.
Kortom, wij meenen onzen plicht vervuld te hebben jegens onze letterkundigen zoowel als onze letterkunde en zooveel het den aard van ons blad toeliet te hebben bijgedragen tot instandhouding der Vlaamsche Beweging.
Was de opname van oorspronkelijke werken de regel, toch mocht het ons niet gelukken een zoo lijvig boekdeel als de Illustratie uitsluitend uit Nederlandsche dicht- en prozastukken samen te stellen. Aan onze Vlaamsche schrijvers behoort de taak ons door ruimere bijdragen dit lofwaardige doel te laten bereiken. Tot aanvulling dienden echter hoogst boeiende en stichtende verhalen, door de kundige hand van onzen ijverigen medewerker A.C. Sluijter alléén ten behoeve van ons tijdschrift uit het Hoogduitsch vertaald. De nieuwe uitgebreide roman ‘eindelijk wedergevondene’ die wij reeds in het volgend nummer aanvangen, is zoo afwisselend en belangwekkend, dat hij onze lezers menige week met spanning naar zijn vervolg zal doen reikhalzen.
Voor verscheidenheid werd bijzonderlijk gezorgd.
Bij ieder kerkelijk feestgetij, brachten wij door beeld en schrift de voorvallen van den dag in herinnering tot leering en stichting van ons Vlaamsche volk, zoo innig gehecht aan zijnen godsdienst. Eigene en buitenlandsche beroemdheden onzes tijds, groote rampen, feestvieringen, nieuwe uitvindingen en ontdekkingen, letteren, kunst, wetenschap, nijverheid, vaderlandsche historie en wereldgeschiedenis, land- en volkenkunde, enz. werden beurtelings besproken. Zoo wordt de Nieuwe Belgische Illustratie inderdaad een leerzaam, onderhoudend, prachtig, stichtend boek, - het schoonste werk, in het algemeen genomen, mogen wij zonder overdrijving en eigen lof zeggen, dat in Vlaamsch-België verschijnt, - een tijdschrift, dat in geenen enkelen Vlaamschen huiskring zou mogen ontbreken.
Met inzicht hebben wij ons tot tot nu toe onthouden van gravures en artikels over de Antwerpsche Wereldtentoonstelling mede te deelen, niet alleen omdat de overschoone voorgevel en de inwendige inrichtingen slechts nu als voltooid mogen beschouwd worden, maar bijzonderlijk omdat het ons plan is den tweeden jaargang der Nieuwe Belgische Illustratie gedeeltelijk tot een
GEDENKBOEK
der
antwerpsche wereldtentoonstelling van
1885
te maken. Ons eerste nummer van den volgenden jaargang zal onder dit opzicht reeds eene aangename verrassing zijn. Wij hopen dat de opofferingen en de moeite, die wij ons daarvoor getroosten moeten, de verdiende waardeering vinden zullen, bijzonderlijk bij de Antwerpenaars, met zooveel rechtmatigen trots vervuld over het schitterend welgelukken van de grootsche onderneming.