De apostelen der slaven.
De geschiedenis heeft op ieder harer bladzijden den naam van een koning of krijgsman neergeschreven, die door meer dan gewone daden of een grooten invloed op zijnen tijd boven het gros der stervelingen uitblonk. Maar wilde zij hierin aan den eisch der rechtvaardigheid voldoen, dan behoorde zij de eereplaats aan die apostolische mannen in te ruimen, die de fakkel des geloofs in eenig land overgebracht hebben, want dezen zijn waarlijk de eersten en grootsten onder de beroemde mannen van een volk; aan hen dankt de beschaving en de bloei eener natie meer dan menigwerf aan eene geheele reeks gekroonde hoofden, en zeer zeker oneindig meer dan aan alle Alexanders en Cesars.
Falen de jaarboeken van Clio onder dit opzicht, de annalen der Kerk zijn gelukkig daar om deze miskenning te herstellen. Als eene Moeder, die zich rechtmatig fier gevoelt op zulke voortreffelijke zonen, heeft zij hunne daden en deugden zorgvuldig geboekt en stelt ze in de heiligen-legenden tot voorbeeld en stichting harer kinderen voor. Onder de apostolische mannen, wier nagedachtenis, dank aan de bemoeiingen der Kerk en aan een erkentelijk volk, nog altijd voortleeft, behooren ook de HH. Cyrillus en Methodius, de apostelen der Slavische volkeren, wier duizendjarig gedachtenisfeest dit jaar met luister zal gevierd worden, niet door de katholieken van Oostelijk Europa alleen, maar ook door hunne broeders in het Westen, die reeds bij een vurig en welsprekend rondschrijven tot deelneming zijn uitgenoodigd.
De wieg van dat heilig broederpaar stond te Thessalonica, eene beroemde stad van het Byzantijnsche rijk, dat zoowel door de schoonheid zijner ligging als door de uitgebreidheid van zijnen handel en de beoefening der wetenschappen uitmuntte. Van hunne jeugd is ons alleen bekend dat zij, afstammelingen eener aanzienlijke familie, reeds vroegtijdig uitblonken door een vromen levenswandel, zich beiden aan de studie, eerst in hunne vaderstad, later te Constantinopel wijdden en eindelijk als monniken, waarschijnlijk van de alom in het Oosten verspreide orde des H. Basilius, de priesterwijding ontvingen. In dit eerste tijdperk van hun leven treedt vooral de oudste der heilige broeders op den voorgrond.
De Italiaansche legende der beide heiligen meldt ons, dat Cyrillus, voor zijn intreden in het klooster Constantijn geheeten, om zijne diepe wijsheid den eerenaam van philosoof verwierf. Die wijsheid toonde hij, naast eene groote standvastigheid, vooral in zijn optreden tegen den heerschzuchtigen ketter Photius, die, minder uit overtuiging dan om den H. Patriarch Ignatius moeilijkheden te berokkenen, de dwaze leer verkondigde dat de mensch twee zielen bezit. Wanneer wij weten, dat deze Photius dezelfde is, die later als ingedrongen patriarch van Constantinopel het meest zou bijdragen tot de afscheuring der Oostersche Kerken van de Moederkerk te Rome, dan zijn wij gerechtigd in het optreden der HH. Slaven-Apostelen een werk van Gods bijzondere voorzienigheid te erkennen.
De eerste daad van Cyrillus' apostolische werkzaamheid was de bekeering der Chazaren, een volksstam, die langs de noordkust der Zwarte Zee een machtig rijk gesticht had. Sarracenen en Joden waren evenzeer belust op de aanwinst van dit dapper volk, dat zich echter door geen van beiden liet overhalen, doch gezanten naar Byzantium zond, met de bede aan den keizer: dat hij hun mannen Gods zou zenden, die hen in de leeringen van het christelijk geloof konden onderrichten. Cyrillus was de uitverkorene, die aan het hoofd dezer zending werd geplaatst. Te Cherson in de Krim geland, besteedde hij bijna vijf jaren aan de bekeering der Chazaren en zag zijnen ijver met den besten uitslag gezegend. Gedurende zijn verblijf te Cherson had hij het geluk het gebeente van den H. Paus en Martelaar Clemens terug te vinden, den derden opvolger van den H. Petrus, die door keizer Trajanus tot de marmergroeven van Chersonnesus veroordeeld en naderhand om des geloof wille in de zee geworpen werd.
Bij het verlaten van het land voerde Cyrillus die heilige relieken met zich naar Constantinopel; de hem aangeboden schatten wees hij standvastig van de hand; het eenige wat hij van de dankbare Chazaren vroeg en dat hem dadelijk werd toegestaan, was de vrijlating der gevangen Christenen.
Omstreeks dezen tijd, in de tweede helft der negende eeuw, was Duitschland nagenoeg reeds geheel tot het Christendom bekeerd, doch de oostelijk wonende Slaven lagen nog in de duisternissen des heidendoms gedompeld. Wèl waren er reeds hier en daar evangeliepredikers met goed gevolg opgetreden, en telde men Christengemeenten in Pannonië en Croatië, terwijl de bisschoppen van Passau en Salzburg een groot gedeelte van Stiermarken en Carinthië voor het geloof gewonnen hadden; maar het gros van deze talrijke volkeren-familie was nog niet aan de zegeningen des Christendoms deelachtig gemaakt; bovendien verzette zich hun nationaliteitsgevoel tegen de prediking van Duitsche zendelingen.
Bevreesd, dat de kerkelijke invloed der Duitsche geestelijkheid aan den staatkundigen invloed diens machtigen en gevreesden nabuurs ten goede zou komen, lieten zij het oog op het Oosten vallen, en verzochten den Byzantijnschen gebieders om missionarissen van hun eigen stam. Wie kon hun beter gezonden worden dan het heilig broederpaar? Geboren in eene stad, die in het midden van een door Slaven bewoond land gelegen en zelve hoofdzakelijk eene Slavonische stad was, spraken zij de taal der Slaven van hunne jeugd af en moest het hun niet moeilijk vallen, zich de dialecten der verschillende stammen eigen te maken.
Het was Ratislaw, van wien vooral dit verzoek uitging; zij begaven zich dus het eerst naar diens gebied. ‘En toen zij,’ zegt de bovengenoemde legende, ‘in Moravië aangekomen waren, verheugden zich de inwoners ten zeerste, ook omdat zij vernamen, dat zij de relikwiën van den H. Clemens met zich brachten en het H. Evangelie door den wijsgeer (Cyrillus) in hunne taal was overgebracht. Zij togen hen uit de stad te gemoet en ontvingen hen met eene groote blijdschap.’
De heilige broeders begonnen onmiddellijk met hun verheven werk. Onvermoeid trokken zij van oord tot oord, overal het evangelie der waarheid en de blijde boodschap der verlossing van Jezus Christus verkondigend. En het uitgestrooide zaad viel in een goeden grond; de bekeeringen, die zij bewerkten, waren duizenden in getal. Naast de weldaad des geloofs brachten de heilige missionarissen den Slaven ook die der beschaving, die er onafscheidelijk mede verbonden is, gelijk het licht en de warmte met de zon. Cyrillus bewees zelfs hunner taal een allergewichtigsten dienst, doordien hij er een eigen alphabet voor samenstelde, dat, aan het Grieksche ontleend, door hem met zooveel letterteekens vermeerderd werd als noodig waren om de menigvuldige klanken en klankschakeeringen dier rijke taal af te beelden. Een deel der H. Liturgie werd door hem in het Slavonisch overgezet, en bij den H. Dienst ingevoerd. Dit feit werd een wapen in de handen der Duitsche geloofsverkondigers, die het optreden der Oostersche zendelingen ongaarne gezien hadden. Cyrillus en Methodius werden naar Rome ontboden, om zich over deze nieuwigheid te rechtvaardigen, hetgeen hun ook schijnt gelukt te zijn, daar de synode van bisschoppen, voor welke zij moesten verschijnen, het gebruik der Slavische taal bij den godsdienst, ook voor de toekomst, wettigde.
Nadat de beide broeders tot bisschoppen gewijd waren, voelde Cyrillus zijne krachten verminderen en zijn einde naderen. Om zich hiertoe voor te bereiden trok hij zich in een klooster terug, en stierf er, na veertig dagen, den dood der heiligen. (14 Februari 869.) Zijn lichaam rust in de St.-Clemens-kerk te Rome, nabij denzelfden heilige, wiens gebeente hij aan den schoot van den oceaan ontweldigd had.
Methodius, tot aartsbisschop van Moravië en Pannonië verheven, met groote volmachten bekleed, keerde thans naar zijne missie terug, waar hem aan het hof van Ratislaw het gulst onthaal wachtte.
De vorst zag immers zijn liefsten wensch: Moravië tot een van de Duitsche Kerk onafhankelijke kerkelijke provincie verheven te zien, in vervulling gebracht.
Methodius hernam zijnen apostolischen arbeid met vernieuwden moed. Zijn ijver omvatte thans eene dubbele taak: niet alleen moesten de nog in het ongeloof verzonkenen aan het licht des geloofs deelachtig gemaakt, maar tevens de nieuwbekeerden in het goede bevestigd worden. Alom verrezen er kerken, en zag het kruis van onzen Heiland, op de spitsen der torens geplaatst, zegevierend op het vluchtend heidendom en zegenend op de nieuwe kudde neder.
Te midden dezer onafgebrokene apostolische werkzaamheden brak er, helaas, een hevige storm boven de nieuwe Christenheid los. Ratislaw had een opstand tegen zijn souverein, koning Lodewijk, den Duitscher, beproefd, die echter mislukte en met zijne nederlaag en afzetting eindigde. Zijn neef Swatoplak, die zich voor Karloman, den zoon van Lodewijk vernederde, werd als vassaal van Duitschland in zijne plaats op den Moravischen troon verheven. Methodius werd even onschuldig als onrechtvaardig in den val van Ratislaw betrokken, en voor eene vergadering van vorsten en Beiersche bischoppen gevoerd, om zich te verantwoorden over hetgeen men een ingrijpen in de rechten der bisschoppen van Passau en Salzburg noemde. De strenge gevangenschap, die de heilige man geruimen tijd te verduren had, werpt eene smet op zijne vervolgers, welke zich door een verkeerd begrepen ijver verder lieten vervoeren dan met hun heilig karakter strookte. De tusschenkomst van paus Johannes VIII was noodig, om Methodius aan zijne kudde terug te schenken. Alsof de vervolging zijnen apostolischen ijver nog had aangewakkerd, strekte hij thans zijne prediking tot ver over de grenzen van Moravië uit: Polen, Bohemen, Galicië, Carinthië, Krain, Dalmatië, Croatië, zelfs Zuid-Rusland moet uit zijn mond de blijde boodschap des heils vernomen hebben. Op het einde van zijn werkzaam en heilig leven keerde hij naar Moravië, het begin en het middelpunt van zijn missie-arbeid, terug en hier besloot hij, den 6 April 885, zijn aan deugden en daden zoo overrijk leven.
Met recht, - dus besluiten wij deze kleine en onvolledige levensschets, toonen de Slavische katholieken den grootsten geestdrift voor het tiende eeuwfeest dezer heilige geloofsverkondigers. Van nabij door den wolf bestookt, die onder de gedaante van het schisma om hunne haardsteden rondwaart, beseffen zij, hoezeer zij de voorbede hunner heilige apostelen behoeven om het kostbare pand des geloofs te behouden, dat hun voor duizend jaren door deze groote heiligen werd verkondigd.