De jonge beeldstormer.
Kan vorenstaande gravure op geene oorspronkelijke vinding bogen, deze toch - die ons tot vroegere eeuwen, tot den tijd der hervorming terugvoert - geeft onder dit opzicht onbetwistbaar bevrediging. Hier is het onderwerp nieuw, vreemd zelfs. Een jong heethoofd doorboort met pistoolschoten de portretten uit de kostbare glasramen der ouderlijke woning, de beeltenissen wellicht zijner roemruchtige voorvaderen. Vol angst en ontzetting klemt zijne zuster zich aan een meubel vast en wendt gruwend het hoofd van die baldadige vernieling af. Wat drijft den jeugdigen losbol tot dit wandalenwerk? - Uitzinnige prekerstaal tegen den zoogezegden heidenschen beeldendienst? Navolgingszucht van de heldendaden der beeldstormers? Of staan wij hier veeleer niet voor een nieuw bewijs van de waarheid des spreekwoords: Zoo de ouden zongen, piepen de jongen. In dit geval zal de vader van den jongen beeldstormer, evenals zoo menige ouder na hem - gedaan heeft, de treurige ervaring opdoen, dat de aangehaalde spreuk niet altijd juist is en veeltijds zou dienen vervangen te worden door de woorden: Zoo de ouden zongen, huilen de jongen. Want kinderen volgen dikwijls den levensweg, dien zij aan de zijde hunner ouders bewandelden, veel verder dan hij voorgegaan werd, ja, niet zelden tot het uiterste. En dit zoowel ten goede als ten kwade. Hoeveel Heiligen hadden als Sint Augustinus en koning Lodewijk van Frankrijk godvruchtige moeders? Hoeveel genieën hadden kunstminnende vaders? Hoeveel diepgevallene misdadigers hadden in hunne jeugd alle godsdienstige en zedelijke opleiding naar woord en voorbeeld moeten ontberen?
Indien de schilder van het tafereel, dat wij bespreken, onzen modernen opvoeders en ontvoogders der jeugd het gevaar had willen voor oogen stellen, dat deze door hunne dweepzieke leerstelsels der maatschappij in de toekomst bereiden, zou hij zulks moeilijk met meer behendigheid en tact kunnen doen hebben dan door zijn Jonge Beeldstormer.