De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
Onze gravures.'s-Gravenhage.Er is ongetwijfeld geene plaats in Nederland, die zoo vele eigenschappen in zich vereenigt, welke eene stad aangenaam, schoon en prachtig kunnen maken dan 's-Gravenhage. In een der aangenaamste oorden des lands gelegen aan den voet der duinen, die het tegen de barre zeewinden beschutten, omringd door de bevalligste, meest afwisselende natuurtooneelen, die de heerlijkste land- en watergezichten op weiden, koornvelden, bosch- en duingronden, en de rustelooze zee opleveren, voorzien van zeer ruime, inderdaad vorstelijke straten en pleinen, die met eene reeks van trotsche gebouwen, heerlijk geboomte en fraaie gedenkteekenen bezet zijn, mag 's-Gravenhage met het volste recht een lustoord genoemd worden, waar natuur en kunst elkander de hand schijnen gereikt te hebben, om dit eenmaal ‘schoonste en grootste dorp of vlek der wereld’ tot de schoonste stad van Nederland te maken. 's-Gravenhage, de koninklijke residentie en de zetel der hooge regeering, ook bij verkorting 's-Hage of Den Haag genoemd, ligt 12 uren Z.O. van Amsterdam en ½ uur W. van de Noordzee; het wordt ten N.O. door het statige Haagsche bosch, ten Z.W. door het vruchtbare en schoone Westland, ten Z. en O. door grazige weilanden ingesloten, en is bovendien aan alle zijden omringd door aanzienlijke dorpen, heerlijke landhuizen, prachtige hoven en aangename wegen, die het oog der reizigers en wandelaars onophoudelijk boeien en bekoren. De stad is niet zeer oud, daar zij in het midden der 12de eeuw slechts uit een jachthuis in het toen nog veel grootere bosch bestond, waar de Hollandsche graven kwamen jagen en zich nu en dan voor eenigen tijd ophielden. In het jaar 1250 echter werd hier door graaf Willem II, Roomsch koning, een aanzienlijk ridderslot gebouwd, alwaar zijn zoon Floris V dikwijls zijn verblijf hield, en dat weldra het middelpunt van andere gebouwen, door de edelen uit 's graven gevolg of door eene nijvere bevolking opgericht, en alzoo de oorsprong der stad werd. Reeds eene eeuw later was 's-Gravenhage een aanzienlijk dorp, met vele straten en met aanzienlijke gebouwen bezet. Onder de Burgondische hertogen, die elders hun verblijf hielden, bleef zij nogtans de zetel van de staten en van het hoogste gerechtshof van Holland en Zeeland; in 1528 werd zij door de Gelderschen onder Maarten van Rossem vreeselijk geplunderd en gedeeltelijk verbrand. Gedurende de Nederlandsche beroerten werd het open vlek herhaalde malen door de Spanjaarden bezet, die er veel schade deden, waarom prins Willem I met alle aanzienlijke staatsgezinden hun verblijf in Delft vestigden; de plaats verviel daardoor zoo zeer, dat zij weldra een volslagen puin- en mesthoop geleek; zelfs stelden de Delftenaars toen aan den prins voor, om haar geheel te verbranden. Weldra namen echter de zaken een gunstigen keer: de inwoners keerden langzamerhand terug, de straten werden van puin- en mesthoopen gezuiverd, de staten van Holland, het hof, de rekenkamer, de algemeene staten enz. vestigden er zich weder, en de plaats geraakte tot nieuwen bloei en luister, vooral toen prins Maurits hier zijn duurzaam verblijf koos. Behalve dat deze het vlek zeer vergrootte en verfraaide, vormde hij het plan om het te versterken, hetwelk toen wel achterwege bleef, maar toch later (1620) ten gevolge had, dat het door eene gracht omringd werd, welke in 1629 verdiept en verwijd en van eenig vestingwerk voorzien werd. Van de versterking is echter naderhand niets gekomen, vooral ook omdat de regeering van Delft zich met kracht daartegen aankantte. Van nu af bleef 's-Gravenhage de zetel der hooge regeering en der stadhouders, en nam het op verbazende wijze toe; in 1629 werd het in 7 wijken verdeeld; in 1642 en 1643 werden de Prinsengracht en de Prinsessengracht gegraven en ter wederzijde met zeer deftige en sierlijke huizen bebouwd; in 1706 en later breidde het zich naar den kant van het bosch uit, waardoor het vlek een buitengemeen schitterend aanzien verkreeg, alzoo hier meer dan 80 prachtige gebouwen opgericht werden. Over het geheel zal men zich een denkbeeld van den snellen aanwas van 's-Gravenhage kunnen vormen, wanneer men weet, dat volgens Bor in het begin der 17de eeuw het getal der huizen 2.409 bedroeg, en in 1752 er 6.163 geteld werden: na 1807 en bepaaldelijk gedurende de Fransche overheersching verminderde dit aantal grootelijks - binnen 3 jaren tijds werden 644 gebouwen afgebroken - doch na de herstelling van Nederland herstelde ook 's-Gravenhage zich in al zijne pracht: nieuwe wandel- en rijwegen werden aangelegd, oude wanstaltige gebouwen en achterbuurten geslecht, geheel nieuwe straten met de schoonste huizen gebouwd, waaronder de prachtige Koninginnegracht, de Willemstraat, enz.; in 1840 bedroeg het getal huizen reeds 8.953, zes jaren later 10.086, en na dien tijd is dit aantal aanzienlijk vermeerderd. Vooral legde de kunstlievende koning Willem II veel zucht aan den dag, om de residentie te versieren en uit te breiden. Als de zetel der hooge regeering van de machtige Nederlandsche republiek werd's Gravenhage bij alle vreemde hoven niet minder bekend, dan het rijke Amsterdam; in 1609 hadden er de onderhandelingen over het 12-jarig bestand plaats; in 1668 werd er het drievoudig verbond en in 1697 de vrede met Frankrijk gesloten, die te Rijswijk geteekend werd, en in 1709 moest de vernederde Lodewijk XIV hier den vrede afsmeeken. Daar het verblijf der stadhouders aan de plaats zeer vele voordeelen aanbracht, is het niet te verwonderen, dat de bewoners aan de prinsen van Oranje zeer verkleefd waren; bij menige gelegenheid gaven zij daarvan treffende bewijzen; jammer slechts, dat de geschiedenis hier ook een feit vermeldt, dat een vreeselijk voorbeeld van de uitwerkselen van den partijhaat oplevert: wij bedoelen den gruwzamen moord aan de edele broeders de Witt, die men als de vijanden van het huis van Oranje beschouwde. Het vertrek des stadhouders in 1795 veroorzaakte hier dus ook groote droefheid en onherstelbare schade, welke laatste nog vergroot werd, toen koning Lodewijk in 1807 zijnen zetel eerst naar Utrecht en daarop naar Amsterdam verlegde. De noodlottige inlijving bij Frankrijk met al hare gevolgen dreigde de stad met den ondergang, daar toen bijna dagelijks gebouwen gesloopt en prachtige gestichten, ja geheele buurten voor spotprijzen verkocht werden; maar de heugelijke dag der redding brak aan; van 's Gravenhage gingen bij de eerste stralen van het morgenrood der vrijheid de maatregelen uit, die het vaderland van de vreemde overheersching verlosten en het gebannen Oranjehuis in het midden van het juichende volk terugvoerden; en voorzeker heeft geene stad den prins, die op den 30 Nov. 1813 te Scheveningen aan wal stapte, met hartelijker, uitbundiger vreugdegejuich ontvangen, dan 's Gravenhage, dat nu tot koninklijke residentiestad verheven werd. De stad heeft de gedaante van een onregelmatig vierkant en bezit onderscheidene ruime pleinen. Wanneer wij de bijzondere merkwaardigheden van 's-Gravenhage in oogenschouw willen nemen, mogen wij het eerst een bezoek brengen aan het oude merkwaardige Binnenhof, door graaf Willem II in 1249 gesticht, bijna in het midden der stad gelegen, en de eerste kiem der plaats. Het gebouw zelf heeft in den loop van zes eeuwen uiterlijk weinig veranderingen ondergaan, en prijkt nog steeds als een der eerwaardigste gedenkstukken uit den tijd der grafelijke regeering, toen het, wel wat overdreven, als een meesterstuk der bouwkunst werd geroemd, dat in Europa nauwelijks zijne wedergade vond. Drie poorten geleiden tot het binnenplein van het gebouw, de Stadhouderspoort, de Mauritspoort en de Hofpoort. Komen wij van het Buitenhof door de eerste binnen, dan valt ons al dadelijk, recht over ons, de ouderwetsche voorgevel der oud-gothische ridderzaal, door Willem II aan het gebouw toegevoegd, in het oog. Ter wederzijde wordt deze gevel door eenen zeskanten toren ingesloten, en een dubbele steenen trap leidt naar den ingang. Deze kunstrijke zaal, in vroegere tijden met Salomo's tempel vergeleken en nog steeds een voorwerp van bewondering, is 37,5 Ned. M. lang, 18,8 M. breed en 20,5 M. hoog, zonder dat zij door eenen enkelen pilaar gestut wordt; de gewelfde zoldering is vervaardigd van vreemd eikenhout, dat men vroeger voor cederhout van den Libanon hield, en waarvan men geloofde, dat het nooit vermolmen, noch door spinnen bezoedeld worden kon. Grootsche herinneringen zijn aan deze zaal verbonden: in 1290 stelde Floris V hier de ridderorde in van St. Jacob; in 1581 werd er koning Filips van Spanje plechtig afgezworen, en in 1651 sloot er de beroemde Jacob Cats met eene deftige aanspraak de groote vergadering der republiek, die den stadhouderloozen regeeringsvorm bepaalde; - uit haar betrad in 1619 de edele Oldenbarneveld het vóór den trap opgerichte schavot, om als martelaar voor de zaak, die hij voorstond, te sterven. Het Hof bleef na de stichting een geliefkoosd verblijf der graven; Floris V verfraaide en vergrootte het door bijgebouwen, en liet waarschijnlijk den grooten vijver graven. Na prins Willem I werd het steeds door de stadhouders bewoond, en ook koning Lodewijk hield er eenigen tijd zijn verblijf; later bestemde hij het tot militaire school, en de Franschen verlaagden het tot een hospitaal, nadat de veroverde wimpels en vlaggen, de zegeteekenen van den staat, die vroeger de zaal in tropeën versierden, in 1808 op last van Lodewijk naar Amsterdam gevoerd waren. Na 1813 werd het gebouw in zijne vroegere waarde hersteld. Aan de rechterzijde der Stadhouderspoort bevindt zich de Troonzaal of Vergaderplaats van de Tweede Kamer der Staten-Generaal; hier ziet men den troon des konings met eenen hemel van rood fluweel, waarboven eene fraaie vergulde kroon. Tegenover den troon is de zitplaats van den president; de banken der leden zijn met groen laken bekleed en loopen amphitheaterswijze op. Op het Buitenhof zien wij het in 1852 opgerichte standbeeld van Koning Willem II, den held van Vittoria en Quatre-Bras, wiens kloeke daden op het voetstuk zijn aangeduid. Ofschoon het beeld in eenige opzichten tegen de regelen van schoonheid strijden mag, strekt het geheel tol sieraad van het plein. Aan de rechterzijde verheft zich de Gevangenpoort, een der oudste gedenkstukken van deze reeks van gebouwen, en ook befaamd in het treurspel der de Witten. Die poort doorgaande, komt men op de Plaats, met den schoonen Vijverberg vereenigd, waar pracht van gebouwen en schoonheid van wandelingen elkander den voorrang betwisten. Van daar komt men langs den prachtig bebouwden Kneuterdijk in het Lange of Wijde Voorhout, door Huygens zoo dichterlijk bezongen. In het Noordeinde staat het grootste der paleizen van het koninklijk geslacht te 's Hage, het zoogenaamde Oude Hof, de woning van koning Willem I, en thans weder het Koninklijk Paleis, daar het door den tegenwoordigen vorst, Willem III, bewoond wordt; het heette vroeger het Huis van Brandwijk, is een der schoonste huizen der stad, werd in 1595 door de Staten van Holland aangekocht, door prins Willem III herbouwd, en in 1815 met een geheelen achtervleugel vergroot; het uitgestrekte en sierlijke gebouw springt met 2 zijvleugels naar de straat uit, en bevat verscheidene groote en prachtige zalen, waaronder de eet- en danszaal uitmunten. Achter het huis ligt een tuin, door Frederik Hendrik aangelegd en de Prinsessentuin genaamd, die ongetwijfeld de schoonste en bevalligste van 's-Gravenhage is. Over het paleis, mede in het Noordeinde, prijkt het schoone Standbeeld van Prins Willem I, door graaf E. van Nieuwekerke | |
[pagina 317]
| |
vervaardigd en door Soyer te Parijs gegoten. Het is een ruiterstandbeeld op een voetstuk van rood marmer, voldoet in alle opzichten aan de regelen der kunst, drukt het vaste karakter van den edelen en eenvoudigen vorst volkomen uit en maakt eenen treffenden indruk; het paard is bijzonder schoon, en het kostuum van het beeld is voortreffelijk behandeld. Het binnenhof verlatende, vindt men links, aan den Vijver grenzende, het beroemde Koninklijke Kabinet van Zeldzaamheden, het Prins-Mauritshuis, aldus genoemd, omdat het in 1640 door Maurits van Nassau, gouverneur van Brazilië, gesticht is; het werd door den beroemden Jacob van Kampen gebouwd, heeft een prachtig uiterlijk en een schoon voorplein. Het bevat in 5 doorloopende zalen eenen grooten rijkdom van voorwerpen van allerlei aard, die de belangstelling en bewondering zeer verdienen; de eerste zaal is gevuld met zeldzaamheden, vooral porselein en schilderwerk, uit China; de 2de en 3de met voorwerpen uit Japan, waaronder vooral eene verscheidene ellen lange, met ontzettend geduld vervaardigde voorstelling van het eiland Decima, de 4de zaal vertoont eenen chaos van zeldzaamheden uit alle oorden der wereld, waaronder druïdische oudheden, reliefs van Zwitsersche gebergten, enz,; de 5de is alleen aan Nederlandsche zeldzaamheden en voorwerpen van kunst gewijd, waaronder de kleeding van prins Willem I op den dag zijner vermoording, het pistool van zijnen moordenaar, de volledige wapenrusting van De Ruyter, de leunstoel van Jacoba van Beieren, de stoel van Oldenbarneveld in de gevangenis, een geuzenbeker en geuzennapje, een kleine zilveren haringhoeker, de afbeelding van een rijk Hollandsch koopmanshuis in het begin der 18de eeuw met al zijne toebehoorten, enz. enz. De bovenste vertrekken van het Mauritshuis zijn uitsluitend bestemd voor het Koninklijk Kabinet van Schilderijen; hier vindt men eene keurige verzameling der edelste stukken van de Nederlandsche vroegere meesters, met vele pronkjuweelen uit de Spaansche, Fransche, Italiaansche en Duitsche school. Daar ziet men onder andere den onnavolgbaren Jongen Stier van P. Potter (Groote zaal), de Ontleedkundige Les van Rembrandt (4de zaal), dat heerlijk gewrocht, door de geheele kunstwereld als een der uitstekendste voortbrengselen van penseel en gevoel beroemd, stukken van Rubens, Wouwerman, van Dijck, Teniers, Backhuizen, v.d. Velde, Steen, van Ostade, de Keyser, Ruisdael, Velasquez, Murillo, Salvator Rosa, da Vinci, Reni, Dürer, enz., te veel om afzonderlijk te noemen, zelfs om al de schoonheden binnen eenige dagen op te merken; bovendien zijn sommige dezer zalen met voortreffelijke beeldwerken of bustes, waaronder die van De Ruyter, Willem II, Willem III, Willem V, Frederik Hendrik, Wattier Ziesenis, enz. versierdGa naar voetnoot(1). Het Stadhuis is een weinig Westwaarts van het Buitenhof, met den voorgevel over de Lage Nieuwstraat, dicht bij de dagelijksche Groenmarkt. Het is waarschijnlijk tusschen 1560 en 1565 gesticht op de plaats van het oude Stadhuis, in 1733 na eenen brand zeer vernieuwd en verbeterd, doch behield evenwel nog vele kenmerken van zijnen antieken stijl in den voorgevel, die met loofwerk, zegeteekenen en andere sieraden prijkt; het heeft eenen achtkanten koepeltoren van tamelijke hoogte, en bezit fraaie vertrekken, die met heerlijke schilderijen versierd zijn, en waaronder de Burgemeesterskamer inzonderheid uitmunt door hare sieraden en prachtige schilderstukken. Ten Z.W. van het Stadhuis verheft zich de Groote of St. Jacobuskerk, eene der grootste kerken van Holland, en eene der fraaiste, die in oude tijden gebouwd zijn. Men wil, dat zij in 1399 door Albrecht van Beieren gesticht of althans verbeterd is. De hooge zeskante toren heeft eene lengte van 100 en eene breedte van 13.5 el, en bezit een speelwerk van 38 klokken. Het 100 voet lange koor is zeer hoog en steekt ver boven het overige der kerk uit; het heeft een doorluchtig daktorentje, is door een houten staketsel van het schip afgesloten, en omhangen met de wapenborden der ridders van het Gulden vlies, die hier in 1456 onder Filips den Goede, wiens wapenbord afzonderlijk aan eenen pilaar hangt, eene vergadering hielden. Het is voorts versierd met de zeer prachtige graftombe van den luit.-admiraal J. van Wassenaar, heer van Obdam, die in den zeeslag van 13 Juni 1665 met zijn schip in de lucht sprong. Zijn beeld staat overeind in volle wapenrusting onder een verhemelte, dat op 4 rood marmeren zuilen steunt; hij wordt door de Overwinning, die op eenen adelaar met uitgespreide vleugelen rust, gekroond, en behalve eenige beelden zijn op de hoeken 4 vrouwenbeelden geplaatst, de Dapperheid, Voorzichtigheid, Wakkerheid en Getrouwheid voorstellende; op het voetstuk zijn in wit marmer zeegevechten uitgehouwen. Tot de andere aanzienlijke gebouwen en merkwaardige inrichtingen van 's-Gravenhage behooren: De Koninklijke Bibliotheek, geplaatst in een zeer prachtig gebouw in het Lange Voorhout, die zeer rijk is en vele merkwaardigheden en zeldzame handschriften bevat, vooral ook betreffende de uitvinding en de verdere geschiedenis der onwaardeerbare drukkunst; het Koninklijke Kabinet van Penningen en gegraveerde Steenen, een der opmerkelijkste van Europa, bevindt zich mede in eene der zalen; de Koninklijke Muziekschool en Teekenacademie aan den Boschkant; het Museum Meermanno Westrenianum op de Nieuwe Prinsessengracht, eene stichting van den in 1848 overleden W.H.J. Baron van Westreenen van Tiellandt, die bij uitersten wil bepaalde, dat al zijne boeken, handschriften, platen, schilderijen, zeldzaamheden, meubelen, enz. altijd in het door hem bewoonde huis vereenigd zouden blijven, en tweemaal 's maands voor elk opengesteld worden. Talrijk zijn verders de inrichtingen van weldadigheid, die men in 's-Gravenhage aantreft.
***
Gelijk wij boven reeds zegden, behooren de omstreken van 's-Gravenhage tot de bekoorlijkste, waarop eenige stad in Holland roemen kan. Het eerst komt hier het Bosch in aanmerking, waarvan wij heden een der talrijke prachtige gezichtspunten in gravure te aanschouwen geven. Het is een der grootste overblijfselen van al de bosschen, die oudtijds Holland bedekten, beslaat omtrent 91 bunders oppervlakte, en strekte zich vroeger veel verder ten W. uit. Groot waren de voorzorgen, die de graven ter instandhouding en bescherming van dit bosch namen; zelfs de Spanjaarden hielden het zeer hoog in waarde; de Staatschen echter, zoowel als een stormwind, brachten er in 1573-1576 groote schade aan toe; zelfs werd in het laatste jaar door de hooge regeering besloten, het geheele bosch uit te roeien en de boomen uit geldgebrek te verkoopen; dit gevaar werd echter gelukkig verhoed, door dat de regeering der stad zelve het kocht, waarna het verder niet alleen ongedeerd bleef, maar nu en dan ook van nieuw plantsoen voorzien werd. Na 1820 heeft men zich onvermoeid bezig gehouden om het bosch door het aanleggen van bekoorlijke wandeldreven, het graven van uitgestrekte vijvers en waterkommen, en het aanleggen van sierlijke bruggen te verfraaien en tot de aanlokkelijkste wandelplaats van Nederland te maken. Vooral is het gezicht uitstekend schoon, dat men van de zoogenoemde Zwitsersche brug geniet, die de twee groote vijvers met hunne bevallige eilandjes van elkander scheidt, en van waar het oog aan beide zijden over de watervlakte met hare schilderachtige rijzende en dalende boorden weidt, terwijl aan de oostzijde boven het hoog geboomte het Huis in 't Bosch uitsteekt. Overal vertoonen zich de aangenaamste wegen, met eeuwenoude boomstammen, zware eiken en beuken, door kreupelhout en bloeiende heesters afgewisseld; inzonderheid is het bosch schoon en schilderachtig, wanneer op de zomeravonden, en vooral des Zondags bij dag, duizende wandelaars en de prachtigste rijtuigen daaraan leven en beweging bijzetten. Het Huis-in-'t-Bosch, ook het Paviljoen en de Oranjezaal genoemd, is een der schoonste paleizen van Holland en door Frederik Hendrik voor zijne gemalin Amalia van Solms gesticht. Het ligt te midden van bekoorlijk hoog geboomte en bosschaadjen, die het op eenigen afstand geheel voor het oog bedekken; langs 18 trappen, die den geheelen middelsten voorgevel beslaan en aan iedere zijde met eene groote bloemvaas prijken, treedt men in het kasteel, waarvan het grootste gedeelte door eene zeer groote achtkante zaal, die van boven koepelswijze toeloopt, wordt ingenomen. De vloer dier zaal is van keurig notenboomenhout, en de zaal zelve is zoo prachtig en met zoo schoon schilderwerk versierd, dat zij door kenners voor eene der voortreffelijkste der wereld gehouden wordt. Zij bevat meestal allegorische voorstellingen uit het leven van Frederik Hendrik, door de beste meesters, Jordaans, de Grebber, Van Everdingen, Van Tuiden, Hondhorst, Zoutman, De Bray en anderen geschilderd, doch waarover wij in geene bijzonderheden kunnen treden. Ook van de andere vertrekken, omtrent 100 in getal, in ieder der beide groote vleugels, welke laatste door prins Willem IV gebouwd zijn, zijn eenige zeer fraai. De voorgevel is door Willem IV van hardsteen nieuw opgebouwd. Deze streek van Nederland is een bezoek van den vreemdeling overwaardig en wij vooral, Vlamingen, hebben ongelijk als doel voor onze pleizierreizen bij voorkeur het Zuiden te kiezen. Parijs is ongetwijfeld eene prachtige en vermakelijke stad en Zwitserland en de Rijnboorden bieden heerlijke natuurtafereelen aan, maar ook het Noorden heeft zijne indrukwekkende gezichten, zooals in de Reizen van den heer Oomen bondig maar duidelijk omschreven werd, en wat meer is, in de Noorderlanden vindt men meer ongekunstelde hartelijkheid, eigenaardigheid, ernst en dichterlijkheid dan in het Zuiden, zoodat de Vlaming zich daar veel beter te huis gevoelt. Dit laatste is door de taaleenheid voor ons in Nederland bijzonderlijk het geval en maakt een reistochtje bij onze Noorderburen dubbel aanbevelenswaardig. | |
Reizende muzikanten.'t Is morgen kermis in het dorp en langs alle kanten komen kramers en speelliê toegestroomd, want zonder wafels en smoutebollen, paardenmolens en danstenten is geene Vlaamsche kermis mogelijk. Het quintet op onze gravure is zonder twijfel voor eene dier geïmproviseerde balzalen aangeworven, en in afwachting dat het morgen zijne kunst kan laten blijken en door zijne opwekkende tonen de levenslustige paartjes onweerstaanbaar ten dans nooden, benuttigt het muzikale vijftal zijnen tocht naar het dorp, door reeds bij iedere huizengroep aan den steenweg tegen kopermunt eene proeve van zijn talent te geven. Wij zien de reizende symphonisten nu bezig met de laatste rondhaling in broederlijke eendracht te deelen. Binnen eenige stonden zullen de speelliê hunne intrede doen in het dorp, fier over de blijde verbazing en bewondering, die zij alom verwekken. O, zalige tijd, dat de dorpskermissen ook door de stedelingen verlangend tegemoet gezien werden, waar zijt gij heen? Wie, oudere van dagen, herinnert zich niet, hoe in zijne jeugd de stadspoort des Zondags nauwelijks doorgang verleenen kon aan het volk, dat zich uit de muffe straten naar den gezonden, frisschen buiten begaf en tot doel zijner wandeling en uitspanning eene van de kermissen had gekozen, die onafgebroken en beurtelings in een der talrijke omliggende dorpen gevierd werden. Hoe lustig ging het daar toe, welke ongedwongene en toch gepaste vreugde heerschte daar alom, hoe luidruchtig woelden wij daar, maar altijd onder de oogen der lachende oudjes, in de stampvolle kermistent en dansten stootend en hortend met de blozende boerinnetjes, tot het zweet ons letterlijk in beken langs de slapen | |
[pagina 318]
| |
stroomde en wij hijgend op de houten rustbank nedersuiselden. En hoe heerlijk smaakten ons des avonds de frikadellen en de rijstpap, die de feestgerechten uitmaken van elken Vlaamschen kermisdisch. ‘Die tijd is lang voorbij!’ zooals het liedje zegt. Onze lieve stadsjeugd is tegenwoordig al te zeer ontwikkeld en beschaafd om nog als hare verachterde oudjes vermaak te scheppen in eene onnoozele boerenkermis. Het café chantant en.... zijn nasleep heeft in onze groote steden niet alleen allen trek naar kunstgenot, maar ook alle voorvaderlijke gewoonten en genoegens gedood, zoodat de ouders waarlijk te benijden zijn, wier zonen nog in waarheid zeggen kunnen: ‘Ik kan geen grooter vermaak bedenken dan met ons geheel gezin naar eene buitenkermis te trekken.’
reizende muzikanten, naar friedrich kallmorgen.
| |
De vrouw van den roover.Dit tafereel verplaatst ons in het Italiaansche bergland, dat sinds eeuwen de schuilplaats is van roovers, die onder de pen der verdichters zoowel als onder het penseel en den beitel der beeldende kunstenaars in een belangwekkend en romantisch kleed gehuld worden, maar die van dichtbij en met de oogen der werkelijkheid gezien, zich slechts als eenen troep ergerlijke en zeer prozaïsche schavuiten voordoen, bij wie de edelmoedigheid en andere edele gevoelens, die hun soms toegedicht worden, zeer verre te zoeken zijn. Dat in den schoot dier rooversbenden, naast de laagste hartstochten, ook wel eenig menschelijk gevoel tiert, is intusschen niet te ontkennen. De mensch is zelden zoo geheel door boosheid verhard dat geene enkele teedere gewaarwording in zijn gemoed nog weerklank vindt. De bandieten, die aan de geheele beschaafde samenleving den oorlog verklaard hebben, voelen niettemin de behoefte om den band van gehechtheid, dien zij tusschen hen en de maatschappij verbroken hebben, in den kleinen kring hunner genooten weer aan te knoopen. Wederzijdsche genegenheid en hulpvaardigheid, liefde en opoffering zelfs zijn in eene rooversbende geene vreemde verschijnsels, en het hart van de gade eens roovers kan zoowel van trots en min kloppen voor haren echtgenoot als dat der fijngevoeligste edelvrouw. Onze gravure geeft ons een voorbeeld van de schier onverklaarbare tegenstrijdigheid dat huwelijks- en moederliefde kunnen huizen in het gemoed eener vrouw, die schier dagelijks onbewogen door de haren het bloed van echtgenooten, ouders en kinderen vergieten ziet. Een hevig gevecht heeft plaats gehad tusschen de handhavers der wet en de teugellooze kinderen der bergen. De bandieten hebben het onderspit moeten delven en wie hunner niet gevallen is, zoekt zijn heil in eene overhaaste vlucht. Ook de vrouw van den hoofdman snelt met haar zoontje op den arm het steile bergpad op, den blik vol haat en vertwijfeling achter zich op de vervolgers gevestigd. Is haar echtgenoot in den strijd gevallen, heeft men hem weggesleept, heeft hij langs een ander bergpad de vlucht kunnen nemen? Zij weet | |
[pagina 319]
| |
niet of zij hem nog zal wederzien, maar wat er ook gebeure, gewis zal zij haar zoon zoo opvoeden dat hij er eenmaal trotsch op wezen zal de voetstappen zijns vaders te drukken. | |
Een gezellig klaverblad.
de vrouw van den roover, naar g. schauer.
Zooals gij ze daar ziet zitten: de dokter, de notaris en de schoolmeester van het dorp, slaan zij driemaal in de week hun kaartje op beurt ten huize van een der spelers. Vandaag zijn zij in de ouderwetsche woning van den magister en wij zien dien schranderen man voorgesteld, verdiept in de studie van een wiskundig vraagpunt des kaartspels. Met gerimpeld voorhoofd en toegeknepene lippen overweegt hij de verschillende kansen zijns spels, terwijl hij zijne beenen besluiteloos tegen den stoel wringt. Zijne welgevleeschde tegenspelers hebben schoon te lachen en hem met een soort van spottend medelijden te beschouwen. Zij toch zijn niet gewoon zoolang te dralen en spelen doorgaans fluks door, zonder dat het nadenken een oogenblik hun gul gelaat komt overwolken. De meester integendeel is angstvallig en aarzelend in het doen van eenen slag, maar als hij eene kaart trekt, mist hij zelden zijn doel, zoodat hij op het einde van het spel gewoonlijk den inzet opstrijkt en aldus de waarheid bewijst van de spreuk, die op eenen der muren zijner klas prijkt: Al te haastig vangt niet.... |
|