De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdJacob van Maerlant.
| |
[pagina 204]
| |
en zouden zeker alleen Maerlant's naam aan de nakomelingschap niet overgeleverd hebben. De laatstgenoemde roman is slechts eene vertaling of liever eene navolging van het half Romaansch van Benoit de St. More.
gestrafte kwaaitongen, naar c. kronberger.
Steeds heeft het Maerlant gespeten zijnen kostbaren tijd aan weinig ernstige werken zooals romans, besteed te hebben. Hij ondervond bij rijperen ouderdom hoe lichtzinnig zulke voortbrengselen zijn, en hoe luttel zij strekken tot nut en welzijn der menschen; ja, dat zij zeer dikwijs het tijdelijk en vooral eeuwig verderf van velen verhaasten. Ook, in zijne ernstige schriften verzoekt hij al zijne lezers, met hem den Heere te willen bidden opdat Hij: Vergheve dat ic mi besmet
Hebbe in loghenlike saken.
Hij heeft een eeuwigen krijg gezworen tegen alles wat roman of verdichtsel is, en hij heeft geene berispingen noch verwijtingen genoeg om de noodlottige neiging te laken van deze zijner landgenooten, welke die verderfelijke lezingen nog niet nagelaten hebben. Maerlant | |
[pagina 205]
| |
vangt den strijd aan met eene aanzienlijke reeks verdienstvolle gewrochten. Beginnen wij een beknopt onderzoek zijner geschiedkundige schriften, die zeker onder alle den eersten rang bekleeden, en waarin Maerlant's groote geest het meest schittert.
baas elsman als kindermeid, naar p. borgmann.
Wij hebben eerst den Rijmbibel, of de geheele Heilige Geschiedenis in Nederlandsche verzen overgezet, welke Maerlant op Nieuwjaarsdag, 25 Maart 1271, voltrok. Bij het bewerken van den Rijmbibel heeft onze dichter voor doel, de kennis der gewijde geschiedenis onder zijne tijdgenooten meer algemeen te maken, kennis die ongelukkiglijk veel te wenschen liet. De grondstoffe van zijn werk had Maerlant in de Historia Scholastica van Petrus Comestor genomen. De Rijmbibel is geene slavelijke vertaling of navolging van voornoemd Latijnsch werk; verre van daar! Maerlant's Rijmbibel overtreft verre de Historia Scholastica zoowel onder opzicht van letterkundige waarde als door uitgebreidheid en diepe geleerdheid. De verzen zijn uitverkorene parelen van mate en welluidendheid. Maerlant bewees, door net schrijven van den Rijmbibel, eenen onschatbaren dienst, niet alleen aan zijne tijdgenooten maar vooral aan de nakomelingschap. De Heilige Geschiedenis was schier geheel en gansch in den kolk der vergetelheid gevallen, zoodat het volstrekt noodig was, tot voorspoed | |
[pagina 206]
| |
en bewaring van het zuiver christen geloof, deze in het geheugen der geloovigen te ververschen. De Rijmbibel, met menigvuldige en merkwaardige letterkundige aanteekeningen en əenen verklarenden woordenlijst opgehelderd, werd vóór eenige jaren, door wijlen kanonnik David, hoogleeraar te Leuven, in drie prachtige boekdeelen uitgegeven. De ervaren leeraar had het besef gekregen der groote waarde van Maerlant's schriften, zoowel voor wat den inhoud zelf aangaat, als onder taal- en letterkundig opzicht. De Spieghel of liever Speghel Historiael is het aanzienlijkste en tevens het voortreffelijkste werk dat Maerlant heeft voortgebracht. Dit werk is eene wereldgeschiedenis, in vier deelen verdeeld, beginnende met de Schepping der wereld om te eindigen met de regeering van keizer Rodolf van Habsburg, op 't einde der dertiende eeuw. Het laatste deel van dit gewrocht is echter onvoltooid gebleven. De Spieghel Historiael is gedeeltelijk opgesteld naar het Latijnsche werk van den priester Vincentius Bellovacencis of Vincent van Beauvais, die toen nog in leven was. Tot opbouwing van zijn geschiedkundig gedenkstuk, raadpleegde Maerlant, niet alleen het werk van Vincentius van Beauvais, maar ook een groot getal andere schriften, zoowel van Latijnsche als Duitsche en Engelsche geschiedschrijvers. Het is ons dunkens onnoodig te zeggen, dat Maerlant's boek al deze werken verre overtrof, zoo in uitgebreidheid als letterkundige en geschiedkundige waarde. Maerlant, met het krachtig vernuft dat hem bezielde, met de rijke begaafdheden die hij in zijn brein besloten had, kon noch wilde zich vergenoegen met eene slaafsche vertaling. Hij wilde hooger zweven, en om zoo te zeggen, schaven en volmaakt maken hetgeen de oorspronkelijke schrijvers in 't grove hadden bewerkt. Maerlant heeft in zijn gewrocht de levens van verschillige heiligen uit Vlaanderen ingelascht, hetgeen bij Vincentius ontbreekt. De Spieghel Historiael bleef onvoltrokken na Maerlant's dood, maar werd voortgezet tot op het jaar 1316, door Lodewijk, pastoor van Velthem. Het werk, hoe volmaakt ook van vorm en inhoud, is echter niet geheel van geschiedkundige dwalingen en onjuiste opgave der geschriften, welke hij te raden ging, vrij te pleiten. Men mag ook niet altoos Maerlant's oordeel over sommige personen aannemen; dit berust zeer dikwijls op eene onrechtvaardige en partijdige beoordeeling aan andere schrijvers ontleend. Buiten dat onderscheidt zich de Spieghel Historiael door eene bewonderenswaardige geleerdheid, die de rijke begaafdheden en de voortreffelijke hoedanigheden van onzen grooten Maerlant kennen doen. Daar leeren wij Maerlant waardeeren gelijk hij het verdient, als dichter, geschiedschrijver en goed christen. Hier laten wij eenige verzen volgen waarin Maerlant ons de geschiedenis verhaalt van St. Ambrosius van Milanen en keizer Theodosius I, en waar hij toont welke de betrekkingen zijn die bestaan moeten tusschen Kerk en Staat: Dese mareGa naar voetnoot(1) vernam altemale
Sinte Ambrosis van Meilane.
HenGa naar voetnoot(2) gheviel niet lanc daer ane
Dat Ambrosius vernam
Dat die keyser te Meilane quam
Ende wilde indie kerke gaen;
Maar ter dore ontmoetene saen
Ambrosis, die hem an sinen dancGa naar voetnoot(3)
Verboot daer den inganc....
Sint Ambrosius, vooruit getreden zijnde, zegt tot den keizer: Wilstu dine hande heffen te gode
Die gemaect hebben so vele dode?
.............
Theodosius, die dit horde
Es gehorsam deser worde,
Want hi was een godlic man,
Ende bekennede wel daer an,
Wat den papen anegaat
Ende wat den lantsheren bestaet.
Wenende naer dese tale
Es hi ghekeert te siere zaleGa naar voetnoot(4)....
Wanneer Theodosius later ter kerke was weergekomen werd hij door Ambrosius in het choor niet toegelaten omdat Die choer ware der papen recht,
Die Gods lichame heffen ende sluten;
Maer der leeker ware daer buten.
Sprekende van keizer Theodosius, vervolgt Maerlant: In allen oorlogen, in alre wijs
En bejage di nie so groten prijs,
Alse die omoedichede,
Die hi an den bisscop dede,
Die hem verboot sinen tempel.
Dus sijn dese twee exempel:
Een den papen, dander den heren,
Dat sire doghet an mogen leren.
Onder de bijzonderste legendarische schriften van Maerlant, vinden wij eerst en vooral het Leven van St. Franciscus. Wie Maerlant van vrijdenkerij beschuldigt, kan nog de dwaasheid dezer bewering leeren kennen met zijn Leven van St. Franciscus en zijne andere heiligenlevens te lezen. Maerlant altijd edel in zijne pogingen, tracht de godsvrucht onder zijne landgenooten te verlevendigen door het schrijven van het Leven van St. Franciscus, en andere heiligenlevens. Voornoemd boek is een juweeltje van dichtkunde en verhaal. Zijne andere heiligenlevens: Leven van Sinte Clara, De disputatie van Onser Vrouwe ende van den Heiligen Cruce, en nog andere, ofschoon niet zonder verdiensten, zijn min gekend en geschat. Maerlant's werk over dier- en plantenkunde is hoogst merkwaardig en toont hoe uitgebreid zijne kennissen zijn moesten. Het is vrij gevolgd naar het Latijnsch werk van den Brabantschen geschiedschrijver, Thomas Cantipratanus of Thomas van Cantimpré, dat voor opschrift had: De rerum naturâ. Der Natueren Bloeme droeg Maerlant op aan den jongen heer Nicolaas van Cats om hem met de wonderheden der natuur bekend te maken. Dit werk bestaat uit korte gedichten over het leven en het nut der dieren en planten, die alsdan hier bekend waren. De schrijver spreekt erin over de verschillige voortbrengselen der natuur, en tracht die door zijne landgenooten te doen waardeeren. Maerlant deelt inderdaad vele belangrijke dingen in dit boek mede over de natuurwetenschappen, die tot dan toe schier geheel en al bij het volk onbekend waren gebleven. Werken van denzelfden aard bestonden wel is waar reeds in Europa sedert talrijke jaren doch Maerlant's gewrocht spande de kroon boven al deze natuurwetenschappelijke schriften. Nu komen wij eindelijk aan Maerlant's lijrische gedichten. De voornaamste zijn: :Van den lande van Over See; Wapene Martyn; De andere Martyn; Van den drievoudicheden (De derde Martyn;) Der kercken claghen. In al deze dichterlijke voortbrengselen zocht Maerlant door krachtige woorden alle standen der samenleving tot het plichtbesef aan te sporen, hetwelk zij als Christenen jegens de Kerk verschuldigd zijn; aan den anderen kant tracht hij hun een' afschrik in te boezemen voor luiheid, gierigheid, nijd of hoogmoed die hen onfeilbaar tot het verwaarloozen der kerkelijke belangen verleiden moeten. De werken in welke Maerlant het meest over dit punt handelt, zijn: Der kerchen claghen en Van den lande van over See. Dit laatste gedicht, in strofen of dichtsneden geschreven, had nog vooral tot doel een' nieuwen kruistocht naar Jeruzalem te doen ontstaan, en priester en leeken aan te wakkeren om dien te ondersteunen. Ziehier de aanvang van dat puike dichtgewrocht: Kersten man, wats di ghesciet?
Slaepstu, hoe ne dîenstu niet
Jhesum Christum, dinen Here?
Peins, doghede hi dor di verdriet,
Doe hi hem vanghen ende crucen liet,
Int herte steken metten spere?
't Lant, daer hi sijn bloet in sciet!Ga naar voetnoot(1),
Gaet al te quisteGa naar voetnoot(2), alsmen siet:
Lacy, daer en is ghene were!
Daer houdt dat Saracijnsche diet
Die Keircke onder sinen spietGa naar voetnoot(3)
DanGa naar voetnoot(4) ende doet haer groot onnere
Ende di en dunkets min no mere!
De heer Heremans, gewezen leeraar van de Nederlandsche taal- en letterkunde bij de Hoogeschool van Gent, gaf eenen nieuwen druk uit van laatstgenoemd dichtstuk. Hij heeft die uitgave met verdienstelijke en zeer kundige aanteekeningen verrijkt. Insgelijks heeft Dr. J. van Vloten, uitstekende taal- en letterkundige, onlangs de voornaamste lijrische gedichten van Maerlant, in een mooi boekdeeltje laten verschijnen. Het werk is versierd met geleerde aanmerkingen die den verouderden tekst van Maerlant heel goed verklaren en bevat eene beknopte levensschets van den Vader onzer dichters. Men schrijft gewoonlijk nog aan Maerlant toe maar zonder volle zekerheid: Heimelycheit der Heimelycheden, waarin hij spreekt over regeeringskunst en gezondheidsleer. Dit werk is uit het Latijn vertaald. Nog een werk dat niet met zekerheid aan Maerlant mag toegeschreven worden, is, Dboec van den houte, of bespiegelingen over het heilig Kruis. Nu wij al de schriften van Maerlant hebben opgesomd, en de verdiensten van een ieder hebben leeren waardeeren, durven wij de zoete hoop koesteren dat onze taalgenooten voortaan met lof en kennis over den grooten Maerlant, den Vader der Dietsche dichteren algader zullen kunnen handelen. Was de naam van Maerlant, door de algemeene achting en bewondering zijner tijdgenooten en der nakomelingschap steeds omringd geweest, in de twee laatste eeuwen, nogtans, tijden van verval en onverschilligheid, zonk Maerlant's roem in den kolk der vergetelheid, tot zooverre dat zijn grafzerk verdween, en dat de plaats zelve, waar hij begraven lag, vergeten werd. De negentiende eeuw breekt aan, en met haar de iever en de zucht tot de kennis der oude Nederlandsche letterkunde. Uitstekende taal- en letterkundigen der beide deelen Nederlands, legden zich, in den beginne dezer eeuw, met moed en volharding toe op het doorsnuffelen der boekerijen en het studeeren van oude handschriften, tot eindelijk overoude perkamenten, die sedert talrijke jaren in het stof bedolven en vergeten waren, te voorschijn komen. Men onderzoekt, men beoordeelt ze, men verspreidt ze overal bij middel der boekdrukkunst. Men erkent ten slotte, de groote letterkundige en geschiedkundige waarde dier werken, welke den naam van Jacob van Maerlant dragen. Het geheim is ontdekt! De oude Maerlant is ontsnapt aan den nacht der tijden en verschijnt ons, omringd met de heldere stralen der dichtkunst! Wij hebben onzen Maerlant weer! Zijne taalgenooten herdenken eindelijk wat ze den grooten man schuldig zijn. Het is besloten; zij willen zich dankbare zonen toonen, en de onverschilligheid der voorzaten uitboeten. Het jaar 1860 is aangebroken! Vlaanderen heeft de hand tot Nederland gereikt, hetwelk met geestdrift den oproep der Vlaamsche zonen heeft beantwoord. Vlaanderen en Nederland willen Maerlant, den Vader der Nederlandsche dichters, met pracht en luister vereeren! Vlamingen en Nederlanders hebben het oog geworpen op een nederig vlekje, weleer een der aanzienlijkste stapelplaatsen van Nederland en gansch Europa. De steeds herhaalde kreet: Damme! naar Damme! ontsnapt aller ware Nederlandsche borsten, en dreunt als een machtig zegelied door alle gouwen van het Nederlandsche vaderland. De 9de September 1860 verschijnt. ‘Het oude marktplein van 't weleer zoo weelderig en volkrijk Damme, dat heden veeleer aan een uitgestrekt graf dan aan een bewoond vlek | |
[pagina 207]
| |
gelijkt, staat opgepropt met ontelbare volksdrommen, zoodat men zou gewaand hebben zich in den bloeienden tijd te bevinden, toen kooplieden van alle landen en talen, naar Damme ter markte kwamen afgevaren. Het Nederlandsche volk erkende eindelijk de groote diensten die Maerlant het bewezen had en wilde aan de gansche wereld toonen, dat het zijne groote mannen vereeren kon. De dankbaarheid der Nederlanders moest door 't arduin en het brons vereeuwigd worden! In den nanoen, onder het schijnen eener heerlijke zonne, werd het omhulsel dat Maerlant's gedenkbeeld bedekte, afgetrokken onder 's volks herhaald en begeesterd geroep: Leve Jacob van Maerlant! Leve onze groote dichter! In Vlaanderen Vlaamsch! Het spreekgestoelte, bij het standbeeld opgericht, werd betreden door verschillige puike redenaars, waaronder de Noord-Nederlandsche leeraar M. De Vries, die Maerlant's titels aldus opsomde: Nu verrijst gij voor ons oog, als de man, die uit den doodslaap der verdrukking, de wedergeboorte van Vlaanderen heeft voorbereid; - als de kampvechter voor het rijk der waarheid, die kennis en beschaving verbreidde, dwaling en vooroordeel bestreed; - als de banierdrager der Vaderlandsche taal, die begreep dat alle ontwikkeling van het Vlaamsche volk moest uitgaan van de Vlaamsche spraak....’ Die leuze van den oudsten onzer vaderlandsche barden zij nog immer de onze. ‘In Vlaanderen Vlaamsch.’ Het beeld van Jacob van Maerlant, op 's dichters geboortegrond geplaatst, moge niet alleen zijne gedachtenis als schrijver onder ons vereeuwigen, maar ook de herinnering aan het grondbegin, dat onze eigene taal ons heiligste pand wezen moet, steeds levend[ig] houden voor tijdgenoot en nazaat. |
|