Egmond's weduwe bij het magistraat van Antwerpen.
Een kunstenaar wordt dan slechts een meester, wanneer hij de gave der oorspronkelijkheid aan de macht der uitvoering paart. En waar vindt de geest der eigendommelijkheid beter voedsel dan in de studie van eigene taal, zeden en geschiedenis. De heerlijkste werken van onzen beroemden Conscience zijn aan die onuitputtelijke bron ontsprongen, de krachtigste tafereelen van onzen onsterfelijken Leys zijn volle meestergrepen in het oude Vlaamsche volksleven en staatswezen. Ook onze stadgenoot P. van der Ouderaa volgt sinds eenige jaren het voorbeeld van den prins onzer herborene Vlaamsche school en met meesterhand toovert hij de bladzijden op het doek van Antwerpens' geschiedenis, zoo rijk aan veelbewogene en treffende gebeurtenis.
Die schilderijen van den nog jongen en dus nog meerbelovenden kunstenaar trekken in den vreemde zoozeer de hooge belangstelling als zij op onze tentoonstellingen eenen wezenlijken opgang gemaakt hebben, en hoezeer wij deze waardeering deelen, bewijst het feit dat wij onzen nieuwen jaargang om zoo te zeggen inhuldigen met de gravure van ‘Egmond's weduwe bij het Magistraat van Antwerpen.’
Dit tafereel verbeeldt eene der laatste episoden uit de geschiedenis van den ongelukkigen Lamoraal, graaf van Egmond, die wij hier niet ongepast beknopt in herinnering brengen kunnen.
***
Egmond was een afstammeling van het oude hertogelijk huis van Gelderland. Hij was keizer Karel V gevolgd in de meeste zijner krijgstochten en had de voorliefde van dezen machtigen vorst verworven door zijne ridderlijke dapperheid en door zijne rechtschapene inborst. Karel V verloofde zijnen gunsteling aan hertogin Sabina van Beieren, en verhief hem tot ridder van het Gulden Vlies. Aan Philips II, 's keizers zoon, bewees Egmond diensten, die deze koning nimmer had mogen vergeten. Met zijne Vlaamsche ruiterij behaalde de koene graaf te Sint-Quintijn eene schitterende overwinning op het Fransche leger en weinigen tijd daarna won hij den beslissenden slag van Grevelingen, die den vrede van Cateau-Cambrésis tot heilrijk gevolg had.
Jammer genoeg, paarde deze onverschrokken krijgsman aan zijne onbetwiste zielshoedanigheden een zeer zwak karakter en weinig staatkundig doorzicht.
Alhoewel sterk aan den Roomsch-katholieken godsdienst verkleefd en den koninge getrouw, werkte hij onwetend, onder den invloed van den berekenden Willem van Oranje, èn de hervorming èn de omwenteling in de hand.
Egmond hielp mede tot de verwijdering van den geleerden kardinaal Granvelle, raadsman der landvoogdes Margaretha van Parma en den hechtsten steun van godsdienst en troon in den lande. Wel is waar deed hij als gewestvoogd van Vlaanderen de beeldstormers strengelijk vervolgen en veroordeelen, maar beging daarop de onvoorzichtigheid te Dendermonde eene geheime vergadering van edellieden bij te wonen, waar het ontwerp ter beraadslaging gelegd werd om de wapens tegen Philips II op te vatten.
De trouwe krijgsoverste verklaarde zich tegen den opstand, legde kort daarop zonder aarzelen den nieuwgeëischten eed af van gehechtheid aan den koning en stelde zich ter beschikking der Landvoogdes, die hem tegen de onruststokers en hervormers met zes vendelen krijgers te velde trekken deed.
Doch zijn dubbelzinnig gedrag had de verdenking tegen hem opgewekt. Ook had de onverbiddelijke hertog van Alva nauwelijks het gezag over de Nederlanden in handen genomen, of hij ontbood Egmond met zijnen vriend Hoorne ter bijwoning eener raadsvergadering aan zijn hof, deed hen daar bij verrassing gevangen nemen en door den Raad-van-Beroerte als schuldig aan Hoog-verraad ter dood veroordeelen. De uitvoering van dit onrechtvaardig en onmenschelijk vonnis was een gruwel in de oogen van het volk en bevorderde onstaatkundig den godsdienstoorlog en de scheuring onzer gewesten.
Ziehier op welke eenvoudige en nauwkeurige maar tevens ingrijpende wijze het Oud-Antwerpsch Kronijkje de terechtstelling der graven van Egmond en Hoorne verhaalt:
***
't Sanderdachs den 5 Juny 1568 op den noen, heeft Duc d'Alve van 's Conincx weghen, naem en bevel, openlyck tot Brussel op de Groote merkt voor 't Broothuys doen onthalsen (door Spelleken den Provost des Hoofs, sittende op den Grave van Hoorens witte hackeny als Rechter) myn Heere d'Egmont, aanhebbende eenen rooden dammasten tabbaert, met eenen hoet vol pluymen en onder synen hoet eene witte servette, welcke Egmont, op de stallagie comende, al met swart laken behangen en daerop staende een crucefixs met twee brandende waschekeersen, liggende oock twee lakene cussens, en op elcke syde van de stallagie staende eenen hoogen stack, dus heeft den prins daervoor synen hoet afgedaen, leggende dien by het cruys, hetwelck hy nemende heeft gecust, en synen mantel afdoende heeft op een van de cussens geknielt en syne leste oratie gedaen hebbende tot Godt Almachtigh, met den bischop van Yperen, synen bichtvader, heer doctor Martinus Riethoven. Toen heeft hy de servette zelver over syn ooghen getrocken, alsoo onversaegt den scherprechters van Brussel slach verwachtende, die toen eerst van onder de stallagie opquamp en is alsoo deser werelt overleden en gescheyden.
Dese Justicie aldus nu volbracht synde, hebben de twee van de Spaensche Heeren, die met Egmont op 't schavot gecomen waren, het doot lichaem omgekeert, afgegaen synde de scherprechter, naer dat hy alleenlyck den slagh gegeven hadd, en hebben 't geleyt op de stallagie onder het swart cleet.
Daernaer is oock opgecomen myn Heer van Horen, aen hebbende eenen swerten mantel. Dese vraegde aen deselve Spaensche Heeren, die oock met hem opquamen of de conte d' Egmont gepasseert was, hebben geantwoort dat waer was, soo heeft hij hem noghtans doot willen sien, en hem latende sien, heeft oock syn oratie gedaen aen Godt Almachtigh, met den Parochiaen van Cappellen, synen bichtvader, en hem selven ontcleedende, heeft vromelyck gaen knielen als een vroem onversaegt Captyn, heeft ooc denselven slagh verwacht. En beyde hun hoofden syn op de voorschreven staken gestelt tot den avont, maer de lichamen bedeckt op de stallagie onder het swart laken, en naermaels syn zy eerlyck begraven in haer Heerlyckheden als Heeren van 't Gulden Vlies.
Om dese Justicie niet te beletten, stonden wel twintig Vendelen knechten op de merkt en de straten rontsom waren bezet met Spaignaerts, en de Borghers was bevolen op lyf en goet, dat elck in syn huys soude blyven met besloten deuren, totdat die Justicie volbracht was, want de Poorten van de stat oock soo langhe toebleven tot naer den middach.
***
Tien jaren na de onthalzing van Egmond, in de maand Juni 1578, kwam zijne weduwe eene toevluchtplaats verzoeken aan het Magistraat van Antwerpen.
Het is dit indrukwekkend oogenblik dat de kunstschilder P. van der Ouderaa als onderwerp voor zijn tafereel gekozen heeft.
Meer onder den druk van het doorgestane leed dan onder den last der jaren gebogen, biedt zich