De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen(1801)–Anoniem nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Op het verongelukken van 7 persoonen, by het overvaaren van het Sloesche Veer, van 't Nieuwland naar de Goessche Wal, den 30 April 1787. O rouw! o diepe rouw! wat komt myn oog t'aanschouwen, O noodlot voor de Mans! o droefheid voor de Vrouwen, O ramp! die nimmermeer naar eisch beschreeven wordt; Daar zeven Zielen zyn in 't water neêrgestort. Den laatsten van April, des avonds half zeven Zag men hen met de Boot van 't Nieuwland afstreven: Zy zeilden voor de wind, tot by de Goessche Wal, En stortten al gelyk in 't zoute waterdal; En hoe men heeft getobt, en hoe men heeft gezwommen; Ja nog wel drie of vier zyn op de Boot geklommen, 't Was alles buiten hulp, men sloeg er weder af, Men zonk tot in den grond, men vond aldaar zyn graf. 't Was op den eersten Mei, wy gingen ons begeeven, En zien of dees of geen was op het Strand gedreeven; Een ieder even droef, ging als in diepen rouw, Onzeker of men ooit een Lyk ontdekken zou; Men zocht dus overal, op schor, beneên de dyken: Men vond het Goessche Strand bezaaid met doode Lyken; O aakelyk gezigt! tot zeven in 't getal, Men vischt de dooden op, men draagtse naar de wal, Men bragt hier kondschap van, aan Vrouwen en aan Vrienden, Die wy met alle vlyt uit menschen liefde dienden; [pagina 47] [p. 47] Wat gaf dit schreiensstof aan vrouw en ook aan kind. De Vrouw riep, ach myn Man! een ander, ach myn Vrind. Myn hart herdenkt met leed, hoe daar de Vrienden kwamen, Toen zy dit droef geval, die droeve ramp vernamen; Een ieder een verzinkt in diepen druk en smart, Van droefheid zeer geknelt tot in het angstig hart; Men spreekt geen enkeld woord, door diepen rouw bevangen; De traanen biggelen langs bleekbestorven wangen; 't Is droefheid wat men hoort, 't is droefheid wat men ziet, 't Is droefheid overal, want troost en vind men niet. Zie daar myn medemensch een kort verslag gegeeven, Gelyk het is geschied heb ik het hier geschreeven; De geene die dit hoort die wensche in zyn hart Dat hy mag zyn bewaart van zulk een droeve smart Men bid den goeden God dat hy wil zyn in deezen, Voor Weduwen een Man, een Vader voor de Weezen; Geeft acht op deze ramp, die g'hier voor oogen ziet, Daarom zoo bid ik, ach verhart uw hart toch niet; Och mogt een ieder mensch die leeft, toch leeren sterven, Verachten 't aardsche goed, om 't eeuwig ryk te erven; Verwacht het vrienden, nooit van bergen of van dal, Het is de Geest alleen, die leevend maaken zal; Ach mogt dien goeden Geest, ons harte eens bereiden, Opdat wy altoos zyn gereed van hier te scheiden, En zeggen eens met Job: ik weet myn Goël leest: Dat wensch ik dat U God om Christus wille geeft. Een Ooggetuige. Vorige Volgende