Nieuw vermeerdert konincklijck lied-boeck, versien met verscheyden lof en triumphgesangen
(1695)–Anoniem Nieuw vermeerdert konincklijk lied-boeck, versien met verscheyden lof en triumphgesangen– AuteursrechtvrijOp de Wijse: Lest als ick lagh en sliep, &c.
Jonghman.
Klarinda Lief verhoort mijn droevigh klagen,
Dat ick gestadigh doe al voor u deur,
Klarinde helpt my uyt getreur,
En wilt doch oock u liefde tot my dragen,
Doe ick genieten magh u soete geur.
Klarinde.
Wel Jongman komt ghy mijn al weder quellen,
Daer ick so dickwils hebbe neen geseyt,
Jck bid u soeckt een ander Meyt,
En wilt mijn jonger hert niet meer ontstellen
Want ik tot trouwen noch niet ben bereyt.
Jonghman.
Klarinde uytverkoren schoon vrindinne
Dat gy eens wist mijn rechte liefden-gront
Gy soud dan met u rooder-mond
My so beloonen mijn standvaste minne,
Want siet mijn sinnen op u zijn gegront.
Klarinde.
't Js waer Jongman gy hebt u trou gedragen,
So ick bespeurt heb wel twee jaren langh,
Maer siet ick ben noch in bedwangh,
Jongman gy moest het aen mijn Ouders vragen,
Dat wy dees dage gaen ons trouwens-gang.
Jonghman.
Och Lief wat troostigh woorden komen spruyten,
Al uyt u aengename mondt:
Een kusje, ick tree toe terstont:
| |
[pagina 93]
| |
Jck sal u Ouders mijnen min ontsluyten
En hoe mijn hert van liefden is doorwond.
Den Jongman treed by den Vader.
Jk wens u goeden dag Vader verkoren
Dat ick soo stout u hier kom spreken aen;
Och wilt mijn gunste niet versmaen,
Jck heb u Klarinde tot mijn Bruyd verkoren,
Vergunt mijn dat ick met haer te trouwen gaen.
Vader.
Wel Jongman spreekt gy mijn dochter van paren,
Sout gy gaen trouwen so een jonger kind,
Ey Jongman u wel versint;
Want sy is maer een Spruyt van vijfthien jaren,
Jck loof voorseecker dat ghy zijt verblind.
Men sagh den Jongman in sijn sinnen dwalen,
En men sag nat over sijn wangen gaen:
En hy stort een droef getraen,
Den Vader de aldaer sijn Dochter halen,
En hy sprack haer met dese woorden aen.
Vader en Dochter.
Wel dochter sult gy trouwen in dees dagen
En u alreeds begeven in droefheyt,
't Js by u niet wel beleyt,
Dat ghy soo groote Liefde hebt gedragen,
Aen een jongman vol van getrouwigheyt.
Dochter.
Vader hy heeft sijn liefde my gedragen,
So ick bespeurt heb wel twee jaren lang,
Och den tijd viel mijn so bangh,
Doe hy sijn grote liefde my quam klagen,
Jck heb hem dees dagen,
Voor mijn Lief ontfaen.
Wel sprak den vader ick sie het moet wesen,
God geev' u samen geluck en voorspoet,
Den Jonghman daer sijn liefste groet:
Och kinders sprak de Moeder, wilt Godt vreesen,
Dat gy by desen leeft in weelde soet.
Men liet terstont hare Geboden leesen,
| |
[pagina 94]
| |
Men sagh dit Paer te trouwen gaen,
De Bruyloft wierd gehouden daer,
En yder was vrolijck daer by desen,
Maer ach eylaesjes ick moest achter staen.
|
|