Nieuw vermeerdert konincklijck lied-boeck, versien met verscheyden lof en triumphgesangen
(1695)–Anoniem Nieuw vermeerdert konincklijk lied-boeck, versien met verscheyden lof en triumphgesangen– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Stem: Venus kind gy hebt gesteyg.
Koningh van Engelandt.
Bjen Roy Louis wat gaet mijn aen,
Jck staen nu heel verstelt,
Eylaes wat heb ick nu gedaen?
De Prins die komt te veld,
En soeckt de Wetten van mijn Landt,
Te houden in sijn fleur,
Dat sy weer zijn in d'oude stant:
Dus sit ick in 't getreur.
Vranckrijck.
Jacobus Britsen Koninck stout,
Geen saeck als op het laetst berout,
Als men niet meer en kan,
Treckt aen het blancke harrenas,
En 't helmet fijn van Gout,
Toont u kloeck als ghy eertijdts was,
Maeckt hem sijn komst benout.
Engelandt.
O Francen Koninck machtigh Heer,
Jck kan 't niet wederstaen:
Of ick hem al bied tegenweer:
Mijn volck en wil niet aen;
De Schotten bieden hem de hand:
Roepen wellekomen Prins:
Doen hem met goet en bloed bystant;
't Gaet heel na sijnen wensch.
Vranckrijck.
Ghy zijt haer heer en opper-hooft:
Van Engels: Schot en Yer:
haer moetwil straft: en heel verdooft:
Dwinght haer op dees manier;
Dat sy wagen haer Lijf en Goed:
voor u haer Majesteyt,
Perst haer tot 't laetste druppel bloed:
Tot alle dienstbaerheyd
Eng.
Louis mijn hert dat barst van nijd
| |
[pagina 6]
| |
Op den moetwill'gen Schot,
Die met den Prins tot mijnder spijt,
En Staet te samen rot;
Daer by soo komt het Lager-huys,
En geeft mijn geen larsjan,
Voor my is geen munt of kruys,
Jck weet al nergens van.
Vranckrijck.
Hoe speelt Jan Hagel dus den baes,
Hebt ghy u niet voorsien,
Dat ghy nu sit in dit geraes,
Met al u Edel-lien:
Had ghy de Opper-hoofden al,
Gebraght voor eerst aen kant,
So waert ghy niet tot dese val,
En stont in beter stant.
Engelant.
Bourbon ick socht met listigheyt,
De Wetten na mijn sin,
Te verneeren met stilligheyt,
En soo te dringen in,
Het Roomsche Catholijcks Geloov'
'k Meynden die Ketery,
Te brengen tot een buyt en roof:
Maer 'k sit nu selfs in ly.
Vranckrijck.
Gy moet met kracht en groot gewelt,
Haer treden onder voet,
Eer ghy 't Rijck in vreden stelt,
Vernielen 't Geuse Bloedt:
Soeckt hulp aen d'een of d'ander Vorst:
Volvoert u wreede lust,
Die mee na Ketters woeden dorst,
So raeckt ghy 't eynd' in rust.
Engelant.
'k Verwacht mijn hulp van u Louis,
Mijn hoop en toeverlaet,
Jck u, en niemant anders kies,
'k Bid u komt mijn te baet,
En helpt mijn in dees droeven noot,
Laet mijn niet in 't verdriet.
Anders sterf ik van rouw de doot,
| |
[pagina 7]
| |
So is mijn hulp geschiedt.
Vranckrijck.
Jacobus, 'k heb so veel te doen,
Aen d'een en d'ander kant,
'k Kan u niet helpen met fatsoen,
Yder een toont my vyandt,
De Keyser, Spanjaert, Pool en Zweet,
Soecken mijn ondergangh,
De Duytse vorsten zijn gereet,
Dat maeckt mijn hert so bangh.
Engelant.
O Roy Louis dat klemt mijn hart,
'k Had my op u vertrouwt,
Laet ghy my nu in druck en smart,
Dat maeckt mijn geest benouwt;
Die op een vleeschen arm steunt,
En vind geen Medecijn,
Maer loos en broos, op ried hy leunt:
En raeckt in druck en pijn.
|
|