Nieu Bossche Geusen lied-boeck(1663)–Anoniem Nieu Bossche Geusen lied-boeck, het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Een Nieuw Liedt, Voys: Dus magh ick wel, &c. Jck ben weer in dangiere Jck schoon Brabantsche Maecht, Dat my nu vrijdt soo seere Die ick niet heb verdaecht Met Ruyters ende Knechten Ben ick seer swaer benout Die my willen bevechten Tot dat ik ben getrout. Mauris my tot twee malen Wel dapper heeeft gesocht Maer 't heeft hem moeten falen Dat hy my tot hem brocht Maer soo 't hem laet aenschouwen Sal my tegens mijn danck Dees Prins Hendrick gaen trouwen Jn kort en seer eer lanck. Want ick aen alle wijcken Seer swaerlijck ben omringht Met wallen en met dijcken Al daer der my toe dringht Den Prins met sijn knechten Als tot sijn lieve Bruydt Niemand wil voor my vechten, [pagina 45] [p. 45] Want 's Konincks Gelt is uyt. Pier-Heyn, Pier-Heyn onsaligh Moet ghy wesen altijdt Dat ghy mijjn knechten ontsaligh Maeckt tot mijn groote spijt Al mijn Geestelijcke bende Heeft hier voor verklaert Eeuwich druck en ellenden Och! hoe ben ik beswaert. Want al quam nu by hoopen Gelt en Krijghers als sant Sy soudent haer bekoopen Haer stooten aen de wandt Al te langh is verbleven Mijn trou-veerdigh ontset Noch wil ick mijn begheven Tot een Heyligh Gebed. Maria de Goddinne Van Hemel ende Aerdt Sinte Pieter vol minne Keert u tot my-waert Alle Heyligen verheven Niemant gae oock voor by Wilt mijn Vyant doen beven, En maeckt my doch weer vry. Voor allen in 't by-sonder So bidt ick u o Godt Den Ketteren een wonder, Bewaert my in 't heylige slot, Ghemaeckt door de vijf woorden Van onse Heyligheydt Toont u als den verstoorden Dat mijn Vyandt neer-leydt. Ghy kont Satan uyt-drijven Uyt beseten persoon, Sonder roepen of kijven Dat kont ghy als een boon Veel eer kont ghy verjagen Desen mijnen Vyandt Godt wil hem dan plagen, [pagina 46] [p. 46] En jagen na sijn Landt. Waer beurt u meerder eeren, Dan in dit Heylighdom U als den Heer der Heeren Draeght men heylighlijck om, Met Santen en Santinnen, Het is al op de been, Jn 't hert draeght men u binnen Met al d'Heyligen gemeen. Sout ghy my noch verlaten En brengen in 't gequel Wat sou mijn Gods-dienst baten Als een ketter rebel My onder hem soud' kriegen, En nemen mijn Maeghdom, Breda oock sonder liegen Gingh dan oock wederom. Brabant waer heel bedorven, Met al 't Geestelijck gheplant, Godt ghy sijt niet gestorven Dus doet my doch bystant, De Ketters u maer achten Voor een gebacken Meel, Valt soo op haer met krachten Dat sy u kennen heel. Vorige Volgende