Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 5
(1622)–Anoniem Nieuw-jaar-lieden– Auteursrechtvrij
[Folio A6r]
| |
op de wyse: Och of dees uur nu duurde langh.1. NA dat door Adams sonden groot
Wy (als zijn kinderen) moesten lyden,
Sturf Godt zijn eenighe Soon de doot
Om ons van d'erfsond' te bevryden.
2. Voorts gaf hy ons zijn heyl'ghe Wet
Om die met herten te doorlesen,
Op dat de mensch daar door te bet
Hier namaals salich soude wesen.
3. Maar d'aartsche mensch (stinckend' van pracht)
Voort varend' in zijn vuyl begheeren,
Slaat Godt noch zijn ghebodt gheen acht,
Tracht slechts in rijckdom te vermeeren.
4. Hy vloeckt, hy twist, hy rooft en moort,
Hy drijft Godloos zijn valsche woecker:
Hy vaart in helsche sonden voort,
En wert int quaat hoe langs hoe kloecker.
5. Een yeder tracht in goet en staat
| |
[Folio A6v]
| |
Sijn even naesten t'overweghen:
Maar Godt die'n hater is vant quaat
Die haat het goet door't quaat verkreghen.
6. Dus Adams zaat bekeert, doet boet,
Wilt niet om't Aartsch het Hemels derven:
Bidt Godt met een oprecht ghemoet,
Ghy sult ghenaed by hem verwerven.
7. Leght af u kostelijck cieraat,
En wilt u ziel met deucht bekleeden:
Schout hoverdy en eyghen baat,
Sijt yverich in u ghebeden.
8. Looft met d'Outvad'ren God den Heer,
Bevrijt van sonden u gheweten:
Neemt doch (o mensch) geen uytstel meer,
Want ghy kunt 't ent ws tijdt niet weten.
9. Eert hem die op dees dach en tijdt
Is van een reyne Maacht gheboren:
En ons van sonden heeft bevrijt,
Als wy alt'saam waren verloren.
10. Prijst met d'Herd'ren u Heylandts Naam,
Die in een Kribbe lach verschoven:
| |
[Folio A7r]
| |
En wilt met David altesaam,
Sijn groote goetheyt eeuwich loven.
11. Toont dat u sonden u zijn leet,
Dient yv'rich uwen God verheven:
Verwerpt het oudt verdorven kleet,
Vernieut int nieuwe Iaar u leven.
Doet goet. Ioost Krynen van Dorsten. |
|