Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4
(1621)–Anoniem Nieuw-jaar-lieden– Auteursrechtvrijop de wyse: Van den Lof-sang Marie.
T'Is sesthien hondert Iaer
En twintich (nu voorwaar)
Dat Christus wierdt gheboren:
Dit jaarlijks ons verheucht,
Dat onse Heylants deucht
Versoende 's Vaders toren.
Dien dach, o lieve dach!
Viert elck op't best hy mach
Met chierelijcke kleeren.
Men loopt dan wel om 't seerst,
| |
[Folio B3r]
| |
Wie dat sal zijn de eerst,
Te hooren 't Woort des Heeren.
Maar, lacy! och! wat ist?
Soo haast die tijdt ons mist,
Soo is den Yver over.
Wy bieden wel het oor,
Maar ydel blijft 't ghehoor;
Ia worden langs hoe dover.
Wy lesen wel de groet,
Die d'Herders 's nachts ontmoet,
Maar let! wat kan het baten?
Dewijl dat elck zijn naast,
Om dit of dat seer haast,
Gaat bitterlijcken haten.
Elck roept ick ben Gods kindt,
Hoewelm'er niet en vindt
Een inwendich betrachten:
Als het de mont maar spreeckt,
Oft aan de daadt ghebreeckt,
Daar gaatmen niet op achten.
O mensch en lastert niet;
Maar elck sich self besiet,
| |
[Folio B3v]
| |
Hoe dat doch staan de saken.
Siet ghy ghebreck aan my,
Ick sorgh ghy ben't niet vry;
Dies laat 't ons beter maken.
Tracht na deez'seker Hoop:
En draacht niemant te koop,
't Gheloof krijcht ghy van binnen;
Want die hier recht op oocht,
De Nijt in hem verdroocht,
En sal zijn naast' beminnen.
De Liefd', die't al vermach,
Die roept noch dach op dach,
Komt, 'k wil niet quaats gedencken:
Maar neemt mijn kruys op u,
En wilt mijn volghen nu,
Mijn Rijck sal ick u schencken.
Mijn Prins, mijn God, mijn Heer,
V sy Glory en Eer
In d'Alderhoochste Troone:
Ach! wilt u Schepsels stil,
Gheven een goede wil,
En hier na 's Levens Croone.
C. Biestkens. |
|