Het nieuwe vermeerderde groote harpje
(1703)–Anoniem Nieuwe groote harpje, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
Stem: Door u gesicht quam ik, &c.
O Schepper fier! hoe lustig is't om wesen
Daer gy zijt gepresen van d'Engelen in den Troon,
Wilt my doch hier van alle druk genesen!
Heer uytgelesen, geeft my namaels sulk loon,
Dat ik mag u aenschijn aenschouwen,
En u geboden wel onthouwen:
O Bruydegom fijn, Lof moet u altoos zijn.
Wie souw de vreugd en blijdschap mogen beschrijven,
Die sy daer bedrijven in 't nieuw Jerusalems pleyn?
Sy zijn verheugt om dat sy mogen blijven,
Eeuwig te beklijven, 't Lam Gods suyver en reyn
| |
[pagina 34]
| |
[pagina 35]
| |
't Lammeken doet open de Throone,
't Boek met seven Zegelen schoone;
O Bruydegom fijn, Lof moet u altoos zijn.
Dees stad eerbaer, sy is schoon boven maten;
Aenmerkt, want haer straten die zijn van goude planteyt;
d'Engelen aldaer, met goude Wierook-vaten,
Loven sonder aflaten d'Heyl'ge Drievuldigheyt;
Sy prijsen God van Hemelrijke,
Met de edele Musijke;
O Bruydegom fijn, Lof moet u altoos zijn.
Lieflijk en reyn, als Jaspes zijn haer muuren,
Want sy zijn van puren Kristal blinkende klaer;
Blijdschap certeyn sal daer eeuwelijk duren;
Men siet'er tot geen uuren droefheyt noch lijden zwaer;
| |
[pagina 36]
| |
Men siet daer geen melancolyen,
Maer alle soete melodyen:
O Bruydegom fijn, Lof moet u altoos zijn.
Hoe men daer viert, niemant en kan hier leeren,
Hoe de Dienaers eeren, hem die ons heeft gesocht;
Sy zijn verciert met kostelijke kleeren,
Van den Heer der Heeren ontfangen sy haer locht,
Daerom zijn sy geheel in vreugden,
Sy loven den Heer in alle deugden:
O Bruydegom fijn, Lof moet u altoos zijn.
De duyst're nacht siet men daer niet floreeren,
Altijd triumpheeren, 't Licht blinckend' klaer en schoon:
Met grooter macht siet mense jubileeren,
Van den Heer der heeren krijgen sy haer loon,
| |
[pagina 37]
| |
Daer gebreekt geen Son noch geen Mane,
Noch geen licht by haer te stane:
O Bruydegom fijn, Lof moet u altoos zijn.
Is 't dat gy hier de wereld kund verwinnen,
Met de Seraphynen sult gy wesen verblijd,
In dit quartier so wilt den Heer beminnen,
Met de Cherubynen sult gy maken jolijt;
Wilt u nature hier bedwingen,
So sult gy daer uyt liefde singen:
O Bruydegom fijn, Lof moet u altijd zijn.
Prince minjoot, wilt u met vlijt opmaken,
Bidden ende waken, op dese vreugt doch let;
Kleyn ende groot, na dese Stad wilt haken,
Die daer in geraken, moeten zijn onbesmet;
Des Dienaers kleed'ren zyn witte zijde,
| |
[pagina 38]
| |
Loven den Heer met herten blijde;
O Bruydegom fijn, Lof moet u altoos zijn.
|
|