Het nieuwe vermeerderde groote harpje
(1703)–Anoniem Nieuwe groote harpje, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
Stem: O eenig voedsel van myn jeugde.
HEbt gy, O Jeugt, niet lang gesien
Hoe dat men moet de wellust vlien?
Gy jonge Spruytjes van 't soet leven,
Hoe gaet gy u dus overgeven
Tot de slemp, tot de demp, tot de lust, tot de vreugt,
Tot de jacht, Tot de pracht, tot de prael en geneugt,
Tot de dronk, tot de smaed, tot de schand?
Tot een sot, tot een spot, tot een nar, tot een aep,
Tot een Uyl, tot een Swijn, tot een Leeuw, tot een Schaep;
Als Tyribus in 't Land:
En gaet so dertel heen, Met wulpse plompe ze'en.
| |
[pagina 29]
| |
Gedenkt gy niet dat de gulde tijden
Van u Lent' daer henen glijden.
Gy jaegt en vliegt so onbedacht,
En hebt op tijd noch leven acht:
In sulk gevaer so gaet gy rasen,
En gy zwerft als de dert'le dwasen:
Over bosch, over veld, over duyn, over strand,
Over berg, over dal, over hey, over zand;
Door het vuur, door de kou, door het vocht:
Daerje smert, daerje teert, daerje vist, daerje vinkt,
Daerje troeft, daerje schroeft, daerje drinkt, daerje klinkt,
Met sulken vuyl gedrocht;
En in dees wulpsche vlucht, Past gy op eer noch tucht;
| |
[pagina 30]
| |
Ey verschoont de Bloem van uwe jaren!
En wilt d'eed'le Ziele sparen.
Al' u vermaek is ydelheyd,
Ja lichter als de wint die weyd:
Uw roem is snelder als de dagen,
En soo rasch als de Winter-vlagen:
Als een bel, als een bal, als een pijl. als een rook,
Als een bloem, als een blad, als een loof, als een smook,
Als een ebb', als een stroom, als een vloed:
Als een spoel, als een spil, als een rad, als een snee,
Als een gras, als een ys, als een schau, als een zee:
So los staet u 't gemoed,
En is als 't lichte stof,
Gy en hebt gantsch geen lof;
| |
[pagina 31]
| |
Maer schand en oneer zijn u kroonen,
Die u leelijk sullen loonen.
Uw loon dat staet'er al gereet,
En komt u treffen eer gy 't weet,
Dan voeld gy selfs de zware plagen,
Die gy, lacy! sult moeten dragen:
In u oog, in u neus, in u oor, in u tong,
In u hand, in u tand, in u mild, in u long,
In u blaes, in u nier, in u been;
In u buyk, in u heup, in u maeg, in u knie,
In u net, in u rug, in u zy, in u dye,
In u lever, arm en scheen,
En al de leden door // So kruypt de pijne voor,
Die gy met u dartele sinnen
Dus hebt nagejaegt in 't minnen.
| |
[pagina 32]
| |
Wat raed om uyt dees Slaverny
Dit domme Wicht te maken vry?
Om dat van 't quade pad te keeren,
En te treen in den weg des Heeren?
Door de schrik, door de vrees, door de pijn, door de smert,
Door de roe, door de smaed, door de schand in het hert,
Door de geest, door de wil, door de lust,
Door de boet, door berou, door gena, door de tucht,
Door de hoop, door de liefd', door 't geloof, door 't gesucht,
Verkrijgt het weder rust:
En valt verslagen neer // En bid dien groten Heer,
Dat hy sijn slaefs en sondig leven
Hem genadig wil vergeven.
|
|