Het nieuwe groote harpje
(ca. 1690)–Anoniem Nieuwe groote harpje, Het– AuteursrechtvrijStemme: Hoe leg ick hier in dees ellende.O Wereld! wereld, die mijn zinnen,
Soo menigmael hebt aengeport,
Uw' ydelheden te beminnen,
Mijn hert uw wellust in gestort,
Uw soetigheyd gestelt voor d'oogen,
Waer door dat ghy mijn hebt bedroogen.
De Hovaerdy, en weeldigh leven,
Gesangh gespel, en aerdse vreught,
| |
[pagina 44]
| |
Hebt gy, werelt! my gegeven,
In 't bloeyen van mijn jonge jeught:
Hoe lockten ghy de lust mijns sinne, Tot lusten van de soete minne?
Hoe socht gy werelt my te trecken,
Tot al het geen dat werelt hiet?
Mijn oogen quaemt gy overdecken,
Ick als verblint, en kost u niet;
Mijn herte bleef aen lusten hangen,
Gelijck een Visch door 't aes gevangen.
Hoe pleegh ick mijn jeugt te vercieren,
Soo dat ick als een aerdsch Goddin,
Ging moedig over straten zwieren,
De pracht dat was mijn lust en sin,
Mijn vreught bestont in pronck van kleeren,
Om als de werelt te braveeren.
| |
[pagina 45]
| |
Ick liet mijn hayre lockjes hangen,
Gekrult, geciert met gout en zy,
Al spelend op mijn bloose Wangen,
Uyt enckel lust van hovaerdy:
Mijn meeste vreude (neffens dese)
Was altijt by de jeught te wesen.
Een Werelts Lied van min te singen,
Dat was mijn vreughde dat ick socht,
Ick heb met danssen en met springen,
Mijn jonge dagen door gebrocht,
En alle ydelheyt bedreven,
Die oyt de Werelt weet te geeven.
Ach! ach! als ick dit overdencke,
Ick die nu legh in zware pijn,
En voel mijn levens krachten krencke,
Eylacy! soo verfoey ick mijn,
| |
[pagina 46]
| |
Dat ick hier toe mijn Ieught verliende,
En soo de snode wereld diende.
Met recht mach ick nu wel beweenen
De wereld dien ick heb beproeft,
Wiens vreughden zijn als stof verdweenen,
Het geen my nu de ziel bedroeft;
Wist yemand dit verdriet te vooren,
Geen wereld sou hem meer bekooren.
|
|