De nieuwe Oost-Indische rooze-boom: zynde voorzien met de allernieuwste liederen, die heedendaags gezongen worden
(ca. 1785)–Anoniem Nieuwe Oost-Indische rooseboom, De– Auteursrechtvrij
[pagina 74]
| |
Op een bekende Vois.Het Windje dat uit den Oosten waaid,
Dat waaid tot allen Tyden,
Al die 'er in zyn Liefs Armen leid,
Die mag hem wel verblyden,
Lief Mondelyn rood:
Gy hoeft 'er niet meer te Schryden!
Hy ging 'er voor zyn Liefs Venstertje staan,
Met een zo droeve Zinnen:
Slaapt gy of Waakt gy myn zoete Lief,
Staat op en laat my inne,
Lief Mondelyn rood
En my dunkt ik hoor jou Stemme.
Het Meisje uit haaren Slaap ontsprong,
Wie klopt hier alzo laate?
Gy meugt wel weer na Huis toe gaan,
Gaan t'Huis wat leggen Slaapen,
Lief Mondelyn rood;
Ik zal u niet in laaten.
Staat 'er een ander in u Hertje geprent;
Van de Min word ik gesmeeten,
Mogt ik het eens weeten wie dat het my doed,
Het word myn dikmaals verweeten,
Lief Mondelyn rood:
Wat hebben wy een schoone Tyd versleeten.
Ik zei, Jonkman hou goede moed,
Kies een ander Jonk van Jaaren,
Als de Liefden van een kant koomen moet,
Zo valt het zwaar te draagen,
Lief Mondelyn rood,
Mogt ik Vangen dat ik Jaagen.
Dat gy Jaagt dat Vang je wel,
Lief en wilt daarom niet Treuren,
Al waaren wy duizend Mylen van hier,
Dat God voegt zal gebeuren:
| |
[pagina 75]
| |
Lief Mondelyn rood;
Laaten wy daarom niet Treuren.
|
|