De nieuwe Oost-Indische rooze-boom: zynde voorzien met de allernieuwste liederen, die heedendaags gezongen worden
(ca. 1785)–Anoniem Nieuwe Oost-Indische rooseboom, De– AuteursrechtvrijStem: Venus Zusjes Jonk van Jaaren.Komt Zwierbollen en gy ligte Knaapen,
Nagtloopers in de Hoek bekend,
Die op Venus Schoole vreugde raapen,
Zo als ik altyd was gewend,
| |
[pagina 57]
| |
By ligte Gezelschappen te verkeeren,
Ik wou Bachus God en Venus eeren,
Ik maakten van den Dag myn Nagt
En heb myn Jonge Tyd zo door gebragt.
Ik was een Ouderloos Kindje van Weelden,
By myn Grootje Opgevoed,
Die aan myn de oude Schyven deelden,
Grootjes Kindje zelden goed,
Ik begaf myn op een School aan 't Danszen,
Ik leerden Pluggens ook Minnewet de Franszen
En daar van daan na 't Scherm-School,
't Was op myn Meede-Maats parool.
Zy noemde myn het Haagsze Officiertje,
Ik was by de Hospisze wel Bemind
En ook van zoo meenig Venus-Diertje,
Zo lang als duerden Besjes Splint,
Maar als de Ouwe Sloof kwam te Sterven,
Kon ik geen Leepelsteel meer Erven,
Zy had voor my al Schult gemaakt,
Eer zy uit de Wereld was geraakt.
Besje was Dood, wat zou ik gaan beginnen,
Werken had ik nooit geleert,
Ik zogt 'er twee om voor myn de Kost te winnen,
Daar ik veel Geld mee had verteert,
Ik was de Kerri en zy de Slaaven,
Moesten des Avonds voor myn draaven,
Den een voor de Kost en den ander voor de Drank,
Maar dat Fortuin dat dienden myn niet lank.
Een van myn Nigjes raakten Gevangen
En als haar Snaartje dat heeft gehoord,
Zy bankte by myn door vrees niet lange,
Maar pakte stil haar biezen voort,
Ik stond verzuft en begon myn Hooft te krouwen
En dogt wie kan op een Hoer vertrouwen,
Ik was myn Slavinnetjes beide kwyt
| |
[pagina 58]
| |
En heb nog geen Schatten by haar opgeleid.
Ik had myn wel eertyds laaten onderregten,
Wie in 't vermaarde Amsterdam,
Maar een nobele Bol was om te Vegten,
Wel in een Speelhuis dienen kan,
Ik sokte daar naar toe, ik had niet te verliezen;
Ik ging Koo de Slaaf tot een Hospes kiezen,
Dat was het spulletje regt voor myn,
Zy noemde my voort Kastelyn.
'k Wist met de Fleszen wel om te springen,
Half leeg en dan weer vol,
Ik kon wel twee Stuivers meer bedingen,
Als 't de Jonkers scheelden in den Bol,
Maakten zy krakeel of wildeze niet betaalen,
Ik ging terstond een endje Brandhout haalen,
Sprak, t'Za uit order van de Weerd,
Straks hier het Geld dat je hebt verteert.
Ik regeerden als Herder Venus Rammen
En Cupidoos Schaapen na behoor,
Schoon die Leeften in 't Jaar nooit teelden Lammen,
Ik wydenze voor het Minnekoor,
Ik schoor het Vee na de Wol haar gegeeven,
Het welk myn deed in vreugde Leeven:
Hadden zy een goeden Nagt gehad,
Zy deelden my meede van haar Schat.
Myn Baas was Jonker van Venus Weiden
En ik als Herder of Castelyn,
Ik moest het Vee voor slaag en stoot bevryden
En in 't gevaar van myn Leeven zyn,
Kwam 'er eens krakeel tot kloppen, steeken, sneyen,
De Hoeren uit de Baan, ik moest 'er voort op reyen,
Ik agten 't maar als speelen gaan,
Al kwam 't zomtyds op myn Oogen aan.
| |
[pagina 59]
| |
Ik telden dat beestig Leeven voor Weeiden,
Maar als genaakten den Ouden Dag,
Myn kragt was zwak, het Meisje myn verveelden,
Jeder my met de Nek aanzag,
Ik hoorden wanneer als ik ging over Straaten,
Hoe dat de Menschen van myn Praaten,
Wat ik in myn Jonge Tyd heb geweest
En hoe ik geleeft heb gelyk een Beest.
Ik had een Orlogie, Gespens en drie Ringen,
Dat myn eerst had gediend tot pronk,
Maar het moest wel haast na Jan Oom springen,
Ik wenschte wel dat ik nog was Jonk,
Ik zou myn zaak wel anders overleggen,
Had ik geluistert na myn Grootjes zeggen,
Maar het is met myn al te laat,
Geen Oude Man komt in een Jonge staat.
Oorlof Confraters die dit spel hanteeren
En zo verslyt u Jonge Tyd,
In Bordeelen en Nagt-Huizen verkeeren,
Dat u te laat weezen spyt;
Danst nog vry het Haagsze Officiertje,
Brand u niet te veel aan Cupidootjes Diertje,
Eert niet in de hoogste graat,
Toomt u Jeugd en houd de middelmaat.
|
|