De nieuwe Oost-Indische rooze-boom: zynde voorzien met de allernieuwste liederen, die heedendaags gezongen worden
(ca. 1785)–Anoniem Nieuwe Oost-Indische rooseboom, De– AuteursrechtvrijStem: Myn overschoon Godin.
Jonkman.
Katryn aanhoord myn nou,
Och! Fleur van alle Vrouw,
Bent gy dog niet van Zinnen,
Met my haast gaan ten Trouw,
Ik heb u lang Gevryd;
Ach! Overschoon Godin,
Verlaat u stuerzigheid
En toond myn Weedermin.
Dogter.
Jonkman, och! hoord my aan,
'k En derf niet onderstaan,
U 't Jawoord te gaan
| |
[pagina 36]
| |
geeven,
Gy moet by myn Vader gaan,
Ook by myn Moeder mee,
Of ik wel Trouwen mag,
Voor myn ik ben te vree,
Al was 't Morgen den Dag.
Jonkman.
Och! Schoonste die daar Leeft,
Ziet hoe myn Hartje beeft,
Van Blydschap ziet men hem springen:
Och! die myn Voedzel geeft,
'k Wil by u Vader gaan,
Ik zal hem vragen nou,
Of hy wel wil toestaan,
Dat ik u Trouwen zou.
De Jonkman komt by de Vader.
Ik wensch u goeden Dag,
Och! hoord my, Vader, ach!
Is 't met u Oorlof meeden,
Dat ik u vraagen mag;
U Dogter die ik Min,
Myn alderliefste myn,
Ik meen u schoon Katryn,
Laat ons vereenigt zyn.
De Vader die spreekt.
Jonkman zegt my ter stee,
Of zy wel is te vree,
Want teegen haaren dank,
Zal 't niet geschieden mee,
Myn reeden wel verstaat,
Och! Jonkman hoord na myn,
Den Huwelyken Staat,
Wil niet gedwongen zyn.
Jonkman.
Vader gelooft het vry,
Myn Liefste is hier by,
Ik weet zy is te vreeden,
Om te Trouwen met my;
Zeg nu, och schoon Godin! Teegen u Vader aan,
Of gy niet zyt van Zin,
Met my te Trouwen gaan.
De Dogter spreekt.
Ja Vader sprak de Meid
En dat in Eerbaarheid,
Wil ik met hem wel Trouwen,
Zo gy te vreeden zyt,
Hy heeft myn lang Bemind
En ook gesprooken aan;
Och! Vader met dees Vrind
En wilt het niet af slaan.
De Vader is te vreeden.
Wel veel Geluk Jonkman,
Al met myn Dogter dan
En Leeft te zaam in vreeden.
| |
[pagina 37]
| |
Jonkman.
Ach! loof my, waar ik kan,
Tot in der Eeuwigheid,
Zal ik haar trouw by staan,
Tot dat de Dood ons scheid,
Zal ik nooit van haar gaan.
Komt nu myn waarde Blom,
Met uwen Bruidegom,
Komt dan myn Toeverlaat,
Daar ik zo dikwils om Gestaan heb voor u Deur,
Myn overschoon Godin;
Nu zyt gy myn partuur,
Myn Liefste die ik Min.
Myn wel Beminde Bruid,
Ik roep nu overluid,
Het zugten van ons beiden,
Zyn nu te zaamen uit;
Ach! Liefje vol van roem,
Een Kusje met 'er spoed.
Dogter.
Myn waarde Bruidegom,
Alhier op staande Voet.
|
|