't Nieuw groot Hoorns lied-boekje, bestaande in veel stigtige en vermakelyke bruylofts liedekens(1728)–Anoniem Nieuw groot Hoorns lied-boekje, bestaande in veel stigtige en vermakelyke bruylofts liedekens, 't– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Over ettelyke jaren] Over ettelyke jaren, Doe grampeer was een klein kint, Waren daar veel kluysenaren Tot de Wildernis gezint; Onder alle Godes vrienden, Die den Heere vierig dienden, Was ’’er eenen Heremijt, Die een Kind had mee geleyt. 2 Dit Kind had hy mee genomen Met hem na de wildernis, Om het prijkel te ontkomen Dat ’’er in de wereld is; [pagina 305] [p. 305] En aan ’’t Kind de vrees des Heeren, Van zyn jonkheyt af te leeren: En op dat het Kind altijd God sou dienen in suyverheid. 3 Hansje leerde goe manieren, Hansje was geweldig fyn: En hy leerde Hovenieren, Om niet luy nog leeg te zyn: Want de Duyvel uit der hellen, Komt de jonkheid altyd kwellen, Als sy lui en ledig gaat, Doet hy niet dan alle quaat. 4 Hansje die en sag geen menschen Anders als den Heremyt, Alle dingen ging na wenschen, En hy diende God met vlyt; Tot die tyd dat zy vernamen, Dat ’’er andere menschen quamen, Daar eens zwieren in den geest, Op een boere Bruylofts-Feest. 5 Hansje die noyt sulke dingen, Van zyn leven had gezien, Die sprak met verwonderingen Vader wat zyn dit voor lien, Toen kreeg Vader agterdenken, [pagina 306] [p. 306] Merkte dat het hem mogt krenken, Maar de Man sprak heel bedaan Het zyn Gansjes die daar gaan. 6 Wagt u dat zy u niet byten, Dat gy daar niet by en gaat, Anders mogten zy u smyten, Blyft by myn en volgt myn raat: Houd’’ u in myn Kluys verborgen Ik sal vlytig voor u sorgen, Wagt u dat u niemand ziet, Anders naakt u groot verdriet. 7 Neen ik vrees niet zey ons Handje, Voor dees Gansjes nog verdriet, Vader koopt myn ook een Gansje! Want zy zyn zo leelijk niet; Zy en sullen my niet byten? Koopt myn een Gans of ik sal kryten, Ag! dagt doen den Heremyt, Nu ben ik den vogel quyt. 6 Het was nauw een week geleden, Of ons Hansje raakte los, En hy liep met fiere schreden Na de Stad toe uyt het Bos: Doen ons Hansje daar met hoopen, Sulke Gansjes meer sag loopen, [pagina 307] [p. 307] Was hy naauw een maand uyt ’’t wout, Of ons Hansje was getrouwt. 9 Men mag wel de jonge lieden, Raden tot de suyverheyt, Maar men mag haar niet verbieden Sy zyn vry zo Paulus zeyt: Die het vat die mag het vatten, Die het schat, die mag het schatten Alle Geesten looft den Heer, D’’Een wat min, en d’’ander meer. Vorige Volgende