't Nieuw groot Hoorns lied-boekje, bestaande in veel stigtige en vermakelyke bruylofts liedekens
(1728)–Anoniem Nieuw groot Hoorns lied-boekje, bestaande in veel stigtige en vermakelyke bruylofts liedekens, 't– AuteursrechtvrijToon: Polyphemus aan de stranden.Soete Maagden, Stoke-brandjes,
Waarde Santjes,
By de Minnaars aangebeen,
Schoon gy hen met stuure woorden,
Vaak komt moorden’’
Door het scherp en vinnig Neen.
2 Maar indien gy eens mogt smakend,
Wat vermaken
Dat de trouw-kus na zig sleept:
’’k Wed dat gy met beyd’’ u handen,
Naar die banden,
Op het eerste vragen greept:
3 Wijl de Maagden heele nagten,
Vol gedagten,
Dikwils mijm’’ren om ’’er woelen,
En bespoelen
Hare schoot met vreugde douw.
| |
[pagina 237]
| |
4 Soenen, sabben, vatten, streelen,
Vriend’’lijk speelen,
Met de armen om het lijf
Van ’’er Man: die ondertusschen
Duysent kussen
Steelt, in dartel tijd-verdrijf.
5 Hondert duysend lieve namen
Smelt men t’’samen:
Daar m’’er dan gestaag mee noemd,
Datse doot dit heylig jokken,
Op getrokken,
D’’aarde voor een heemel roemt.
6 Eenzaamheyd baart ongenugten,
Klagen, sugten,
Al de vreugde van de doek,
Die de wereld kan bedenken,
Of ’’er schenken,
Schuyld alleenig in de broek.
7 ’’t Is onmog’’lijk al ’’t bedryven
Te beschryven.
Och! ik dwaal. Mijn pen die stuyt
’’t Hooft begint te suysebollen:
’’k Ben aan ’’t hollen.
Leert ’’t selfs en word de Bruyd.
| |
[pagina 238]
| |
Toon: Polyphemus aan de, &c.Hey tsa lustige Gespeeltjes,
Laat uw keeltjes,
Singen soete vaarsjes uyt:
Toont u vrolijke genugjes,
Toont uw klugjes,
Roemt de Bruydegom en Bruyd.
2 Siet eens hoe veel Hemel-goodjes,
Cupidootjes,
Dat ’’er dalen uyt den throon:
Die met mirt hen en lauw’’rieren
Kransjes cieren
Tot dees Bruylofts vreugde-kroon.
3 Venus met haar poef te leden,
Daalt beneden,
Selfs om dese Feest te sien,
S’’is vertelt met duysent lusjes,
Lagjes, kusjes,
Die sy dees twee aan komt bien.
4 Dese twee die d’’Echtens-banden
Met haar handen,
Met haar hert en ziel, ja all’’
Hebben t’’saam soo vast verbonden,
Dat geen wonden,
Dan de dood haar scheyden sal.
| |
[pagina 239]
| |
5 Siet de Bruyd’’gom als een Koning
Die de krooning
Van de heylige Echt ontfangt,
Waar in dat zyn ziels beminde,
Vreugt gaat vinden,
Die na ’’t soetste soet verlangt.
6 Siet eens hoe haar oogjes lonken,
Ia al vonken,
Uyt haar lieve ligjes straalt,
Die verselt mer Tover-kunstjes,
Minne-gunsjes,
Op de Bruyd’’goms boesem daalt.
7 Hooge Hemel wilt dog geven
G’’lukkig leven,
Voor dees twee gehoude lien,
Datse als een Wijngaart groeyen,
En door ’’t bloeyen,
Hare Jongen-telgen sien.
8 Nu de nagt sou wel soo scheyden
Laat ons leyden
Dees ons lieden na haar rust,
Maakt, dat bid ik dog Gespeeltjes,
Geen krakeeltjes,
Maar vergund haar soete lust.
9 Want ik seg u Speelgenoodje,
Cupidootje,
| |
[pagina 240]
| |
Sit al stil zijn boog en spant,
Laat gy haast geen vreugd genieten,
Hy sal schieten
Bey u hertjes in de brand.
|
|