't Nieuw groot Hoorns lied-boekje, bestaande in veel stigtige en vermakelyke bruylofts liedekens
(1728)–Anoniem Nieuw groot Hoorns lied-boekje, bestaande in veel stigtige en vermakelyke bruylofts liedekens, 't– AuteursrechtvrijStemme: Psalm 25, Komt laat ons blyd zyn, &c.Genoeg van aardsche Bruylofts-spijs,
| |
[pagina 55]
| |
Eenvoudiglijk na onse wijs.
Gedigt in dees papieren schalen,
Mijn geest geheel verhongert is,
Na ’’s Geestes beter Bruylofs-dis,
Te houden in des Hemels zalen
2 Daar yder uytverkoren Ziel,
Op wie haars Heeren liefde viel,
Als schoone Bruyd des Lams staan pronken:
Bekleet met helder Sonne-glans,
En met een ligter sterre-krans,
En glorieryke Kroon beschonken.
3 Het purper van haar wangen bloos,
Soo geurig als een frisse Roos
Te Saron, by de Lely velden,
Van huyse min te schoonder blaakt,
Als Iesus liefd’’ in rou geraakt,
Haar deugd aan d’’Eng’’len gaat vermelden.
4 Die zijn de Speelnoots op dit Feest:
En juygen met een blyde geest,
Een Lied der Goddelyker Minne,
Hoe klinkt die toon in ’’t salig Koor,
Het galmt den gantschen Heuvel door
De Melody der Chirubynen.
| |
[pagina 56]
| |
5 My dunkt ik hoor het voorspel al
Van dat luyd-rugtig vreugd geschal,
Ik sie de blyde Ryen weem’’len
Met bloemen van het Paradijs,
Bespreydende Gods Bruijd ten prijs
De weg der opperthroon der Heemlen.
6 Wie stapt zoo heerlijk daar voor uyt?
Ons Hemels overschoone Bruyd,
Met stacy te verwellekomen,
O! Goddelyke Majesteyt!
En meer als Engels vriend’’lykheyd,
Wie heeft oyt diergelijk vernomen?
7 Dit ’’s Iesus zelfs de Bruidegom,
By wien geen schoone Absalom
In pronk mag werden vergeleken.
En belgt u niet soo Salomo,
O! Prinslyk Kint van Pharao,
Soo heerlijk niet was uytgestreken.
8 Hoe soet reykt Iesus haar de hand,
Ter wellekomst en onderpant
Van ’’t eeuwig onbezwijklijk trouwen;
Hoe troost’’lijk moet de kus wel zijn?
Ver boven Nector, boven wijn,
Een voorspel van het Bruyloft houwen
9 Ik sie de Tafel al bereit,
| |
[pagina 57]
| |
En onse Bruyd daar heen geleyd,
Haar aan haar Liefstens zijde vlyen:
Daar smaaktse nu de Hemel-kost,
Daar proeftse meer als Eng’’len most,
Daar zweemtse in ’’t eeuwig verblyen.
10 Daar heeftse nu haar volle lust,
Terwyl de Bruydegom haar kust,
Met kus op kus in liefd gemeten;
En haar versekert dat de gloet
Van onderlinge liefde, moet
Dees soetigheid noyt doen verdrieten.
11 O God! mijn Ziele watertand!
En schreeuwt in ’’t dor en dorstig land,
Schier gants amegtig Heer, og lacy,
Wanneer sal ’’t ook mijn uure zijn,
Dat ik de soete vreugde-wijn
Sal drinken op u Bruylofts-stacy.
|
|